Philippians 4:2-3

Eensgezindheid en blijdschap in de Heer

In dit laatste hoofdstuk stelt Paulus je voor hoe het mogelijk is om boven alle omstandigheden verheven te zijn. Niet op een manier van de Stoïcijnen, van wie het hoogste ideaal was te leven zonder enige emotie te tonen. Nee, Paulus kent de grootste vreugde in de door hem voorgestelde wijze van leven. Hij wil je in dit hoofdstuk daarin laten delen.

Fp 4:1. Hij heeft eerst nog enkele vermaningen. Die leidt hij in met “daarom” en een hartelijke manier van aanspreken van de Filippenzen. Het woord ‘daarom’ slaat terug op de vorige twee hoofdstukken. Als je iets hebt begrepen van wat daar van Christus wordt voorgesteld, heb je de basis ontdekt waarop je kunt vaststaan. Het is een conclusie: alleen in Christus moet je je geestelijke stabiliteit zoeken. Je zult merken dat je begint te zwalken als je nog dingen buiten Christus zoekt. Je wordt heen en weer bewogen (Ef 4:13-14) als niet alles in je leven op Christus is gericht.

Paulus houdt van deze mensen, hij verlangt ernaar bij hen te zijn. Als hij aan hen denkt, wordt hij helemaal blij. De bijzondere band met hen is ontstaan toen zij door zijn dienst tot geloof gekomen waren. Hij kan hen aan de Heer Jezus aanbieden als een kroon op zijn arbeid voor Hem. Zij zullen hem sieren bij de komst van de Heer. Hij wil dat zij door onderlinge eensgezindheid ook nu al dit sieraad zijn.

Fp 4:2. En daar valt iets te corrigeren, met name bij twee zusters die onenigheid hebben gekregen. Hij doet er niet geheimzinnig over wie het betreft, hij noemt die zusters bij de naam. Ieder van deze zusters krijgt apart haar naam met “vermaan ik” te horen. Dat geeft aan dat ze beiden in gelijke mate verantwoordelijk worden gehouden voor het gebrek aan eensgezindheid. Daarmee vermijdt Paulus elke schijn van partijdigheid.

Hij zoekt de oplossing niet in een vleselijk compromis, maar vermaant hen om eensgezind te zijn “in de Heer”. De Heer moet weer gezag over hun leven krijgen in plaats van de dingen waarover ze onenigheid hebben gekregen. Het staat er niet bij wat het geweest is. Daarom kun je er een ruime toepassing van maken.

Je kunt zomaar jaloers worden op een broeder met wie je samen een werk voor de Heer mag doen en die daar naar jouw gevoel meer eer voor krijgt dan jij. Als zusters iets klaar maken voor een liefdemaal, kunnen ze jaloers worden op elkaar als er meer genomen wordt van de schaal van de een dan van die van de ander. Onenigheid is zomaar geboren. Als er daarentegen eensgezindheid is in de Heer, bedenkt ieder: ‘Mijn werk is voor de Heer.’ Dan wordt de waardering van mensen niet meer de maatstaf, maar die van de Heer.

Fp 4:3. Als twee gelovigen samen de Heer dienen en in die dienst moeilijkheden met elkaar krijgen, is dat altijd een verdrietige zaak. Paulus heeft dat zelf ook gehad met Barnabas (Hd 15:36-39). Hij kent de beide vrouwen. Ze hebben hun mannetje gestaan in de verbreiding van het evangelie. Misschien heeft hij bij hen gelogeerd (vgl. 2Kn 4:8). De mensen in Filippi zullen er dan naar hebben gevraagd. Ze hebben zich in elk geval vereenzelvigd met hem en het evangelie dat hij predikt en zich er niet voor geschaamd. Misschien hebben ze hem gediend met hun bezittingen, zoals andere vrouwen de Heer en Zijn discipelen daarmee hebben gediend (Lk 8:3).

Het doet Paulus pijn als hij eraan denkt dat er tussen deze twee geweldige vrouwen een breuk is ontstaan. Die breuk moet geheeld worden. Paulus vraagt zijn “trouwe metgezel” – waarschijnlijk Epafroditus, aan wie hij deze brief heeft meegegeven – daarbij te helpen. ‘Metgezel’ is letterlijk ‘jukgenoot’. Dat maakt duidelijk dat het om iemand gaat met wie Paulus eensgezind en in trouw het juk van de verkondiging van het evangelie heeft gedragen. Dat is geen zwaar juk, het is een vreugde om het te dragen. Ook het woord ‘trouw’ verdient extra aandacht. In alle werk dat de Heer te doen geeft, is ‘trouw’ de voornaamste eigenschap en het belangrijkste kenmerk (1Ko 4:2). Dat is het wat de Heer zal belonen en niet de grootte van de gave (Mt 25:21; 23).

Naast de beide vrouwen hebben ook andere arbeiders met Paulus in het evangelie gestreden. Van hen vermeldt hij nog apart Clemens. Ze hebben allen geholpen in de verkondiging van het evangelie op vijandelijk gebied. Ze hebben te maken gehad met tegenstand. Die kan soms wel eens zo heftig zijn, dat dienaren gaan wanhopen aan zichzelf of aan de dienst. Dan komt als een jubeltoon vanuit de gevangenschap in Rome deze bemoediging van Paulus.

In een paar woorden tilt hij de ontmoedigde dienaars uit boven de omstandigheden, door hen eraan te herinneren dat hun namen staan opgeschreven “in [het] boek van [het] leven” (vgl. Op 3:5; Op 21:27). Dit is het boek van Gods raadsbesluiten, waarin al Zijn uitverkorenen staan opgeschreven.

Fp 4:4. De wetenschap daarin te staan geeft hem opnieuw aanleiding voor de oproep: “Verblijdt u altijd in [de] Heer!” En ook als je wél ‘succes’ hebt in je dienst, dan is niet het succes je grootste blijdschap, maar het feit dat je naam staat opgeschreven in de hemelen. Zo zegt de Heer het tenminste Zelf tegen Zijn discipelen als ze Hem opgetogen komen vertellen over de resultaten van hun dienst (Lk 10:20).

De droefheid die Paulus heeft ten aanzien van veel mensen die zich christen noemen (Fp 3:18), kan zijn eigen blijdschap in de Heer niet tenietdoen. Hij kan zich altijd in de Heer verblijden. Hij vindt in de Heer een bron van voortdurende vreugde die hem verkwikking schenkt te midden van het verdriet en de pijn. De oproep ‘verblijdt u’ komt hier niet van iemand in de hemel, omgeven door louter blijdschap, maar van iemand die in gevangenschap is, in afwachting van zijn proces. Daarom spreekt deze oproep aan en wordt het een vermaning die iets doet.

Als verblijden voor hem mogelijk is, is het ‘altijd’ mogelijk, in wat voor omstandigheden ook. Onze blijdschap hoeft niet aangetast te worden door tegenspoed (Hk 3:17-19; Jh 15:11; Jh 17:13). Paulus laat zijn aanmoediging om zich te verblijden niet slechts één keer horen, nee, hij zegt het nog een keer. Je hoort geen impulsieve man die iets zegt waarvan hij even later eigenlijk alweer spijt heeft. Overtuigd als hij is van de mogelijkheid vanuit de eigen ervaring, onderstreept hij zijn oproep door die te herhalen.

Een blij christen te zijn betekent niet dat je altijd met een grote grijns rondloopt, of steeds weer ‘halleluja’ roept. Blijdschap zit in je hart. Natuurlijk zal dat ook een uitstraling hebben, maar niet in de zin van ‘hoe groter de lach, hoe blijer je bent’. Het is belangrijk ook hier dieper te kijken dan de oppervlakte (Sp 14:13). Naarmate Christus alleen je vreugdebron is, zal je blijdschap constanter en zuiverder zijn.

Fp 4:5. De effecten daarvan komen anderen ten goede met wie je omgaat. Als alleen de Heer je bron is, zal je liefde voor anderen ook zuiver zijn. Je zult aan alle mensen bekend worden als een ‘inschikkelijk’ mens. Iedereen zal het erover eens zijn dat een inschikkelijk mens iemand is die niet op zijn rechten staat. Sommigen zullen dat kunnen waarderen, anderen zullen je voor gek verklaren, het zal hoe dan ook bekend worden.

Het “bekend zijn” van je “inschikkelijkheid” heeft hier de betekenis van ‘opgemerkt worden’, ‘ervaren worden’ en niet zozeer door erover te vertellen. Het is niet goed over je eigen kwaliteiten te roemen. Laat dat aan anderen over (Sp 27:2). “Inschikkelijkheid” wil zeggen dat je je weet te schikken in je omstandigheden, dat je niet op je rechten gaat staan (Jk 3:17; 1Tm 3:3; Tt 3:2). Als je meent rechten te hebben, wil je toch iets van de wereld hebben en daarop vertrouwen (vgl. 1Ko 6:7).

Het gevaar om onze rechten voortijdig op te eisen bedreigt ons voortdurend. Om dit gevaar het hoofd te bieden wijst Paulus weer op de Heer. In Hem zie je Iemand Die ook nooit van Zijn rechten gebruik heeft gemaakt. Hij is ook nooit vooruitgelopen op Gods plan met Hem door tijdens Zijn leven op aarde al als Koning te gaan heersen, hoewel Hij het is (Jh 18:36-37). Paulus heeft wel eens van zijn rechten gebruikgemaakt, maar dat diende alleen de zaak van de Heer en niet zijn eigen belang (Hd 16:37).

Een gast die ergens logeert, zal inschikkelijk zijn. We zijn immers burgers van de hemel (Fp 3:20) en op aarde “bijwoners en vreemdelingen” (1Pt 2:11). En als het wel eens moeilijk is en je geneigd bent om op je rechten te gaan staan ter wille van jezelf, dan mag je weten: “De Heer is nabij.” Je mag weten dat Hij spoedig komt en je dan zal geven waar je recht op hebt en waarvan je hebt afgezien toen je op aarde was.

Dat de Heer nabij is, betekent ook dat Hij op dit moment vlak bij je is (Ps 145:18). Zijn nabijheid nu en Zijn spoedige komst bewaren je ervoor, dat je door de dingen hier beneden verontrust wordt of bezig bent met jezelf.

Lees nog eens Filippenzen 4:1-5.

Verwerking: Kennen de mensen, met wie jij te doen hebt, jou als een inschikkelijk persoon?

Copyright information for DutKingComments