Philemon 5

Liefde en geloof en een verzoek

Fm 1:4. Paulus begint, zoals hij vaker doet aan het begin van een brief, met God te danken. Hij dankt God voor wat hij over Filémon hoort. Hij spreekt tot Filémon over “mijn God”. Dat duidt op de persoonlijke, intieme relatie die Paulus met God heeft. Zo’n relatie is van grote betekenis. Ik hoop dat jij ook over God kunt spreken als ‘mijn God’ en dat je een vertrouwelijke omgang met Hem hebt in de voorbede voor anderen.

Paulus denkt altijd aan Filémon in zijn gebeden. Als hij in zijn gebed de naam van Filémon noemt, is dat niet om God iets over hem te vertellen waarover hij zich zorgen maakt. Je mag zeker de zorgen die je om anderen hebt, voor God brengen. Maar zijn er ook gelovigen aan wie je met dankbaarheid denkt omdat ze zoveel liefde en geloof hebben? En laat je hen dat ook wel eens merken?

Het zal Filémon ongetwijfeld goed hebben gedaan dat Paulus voortdurend aan hem denkt in zijn gebeden. Ondanks het feit dat ze elkaar waarschijnlijk al vele jaren niet meer hebben gezien, is Paulus hem niet vergeten. Ik hoop dat jij ook blijft bidden voor gelovigen die je eens hebt ontmoet en die indruk op je hebben gemaakt, en dat je gebed voor hen door de tijd heen niet verslapt is.

Fm 1:5. De reden van Paulus’ dankbaarheid zijn de berichten die hij over Filémon heeft ontvangen. In die berichten wordt getuigenis van zijn “liefde” en zijn “geloof” gegeven. ‘Liefde’ en ‘geloof’ horen bij elkaar. ‘Liefde’, het hoofdthema van de brief, wordt hier het eerst genoemd. Filémon heeft liefde “tot de Heer Jezus en jegens alle heiligen”. Dat hoort ook bij elkaar. Je kunt niet zeggen dat je de Heer Jezus liefhebt en tegelijk een hekel hebben aan je broeders en zusters (vgl. 1Jh 4:20). ‘Geloof’ wil zeggen geloofsvertrouwen, maar kan ook vertaald worden met trouw. Filémon vertrouwt de Heer Jezus en hij vertrouwt de heiligen.

De Heer Jezus vertrouwen zal wel gaan, maar vertrouw je ook je broeders en zusters? Het is echt wel een voorwaarde voor een gezonde gemeenschap dat je uitgaat van vertrouwen in elkaar. Dat heeft niets met onnozelheid te maken. Je bent reëel genoeg om te weten dat je wel eens bedrogen met iemand kunt uitkomen. Toch ben je nooit te goed van vertrouwen als het om de heiligen gaat. Als je ze gaat wantrouwen, als je gaat veronderstellen dat ze niet eerlijk zijn, zonder dat daar duidelijke aanwijzingen voor zijn, gaat de gemeenschap daaraan ten onder. Wantrouwen is een groot kwaad. Bij Filémon is daarvan het tegendeel aanwezig.

Paulus zegt deze dingen niet om Filémon te vleien. Het is echt waar dat Filémon liefde en vertrouwen jegens alle heiligen heeft. Tegelijk zegt Paulus dat zeker met de bedoeling om Filémon voor te bereiden op wat hij dadelijk gaat vragen voor Onésimus. Deze weggelopen slaaf hoort nu ook bij ‘alle heiligen’. Het is alsof Filémon nu examen moet doen door die liefde te gaan tonen ten opzichte van Onésimus. Misschien ervaar je het zelf ook wel eens dat het soms gemakkelijker is broeders en zusters lief te hebben die ver van je vandaan wonen, dan hen die je elke dag ziet en met wie je elke dag omgaat.

Als je elkaar beter leert kennen, kan het gevolg soms zijn dat de liefde minder wordt en zelfs vergaat, maar het kan ook zijn dat de liefde toeneemt. Het laatste is natuurlijk de bedoeling. In een huwelijk is dat ook zo. In het begin zie je geen kwaad bij elkaar. Als je elkaar beter leert kennen, leer je ook de minder aangename kanten van elkaar kennen. Het gaat verkeerd als je elkaar verwijten gaat maken. Het maakt de band hechter als je elkaar daarin aanvaardt.

Fm 1:6. Na zijn dank voor wat hij over Filémon heeft gehoord, vertelt Paulus waarom hij voor hem bidt, aangegeven en ingeleid door het woord “opdat”. Hij wenst dat “de gemeenschap in het geloof” van Filémon “krachtig wordt”, zodat deze al het goede dat in hen voor Christus is, zal erkennen. Ook dit dient als voorbereiding om het hart van Filémon op één lijn te brengen met de gevoelens van Paulus. Filémon zal krachtig moeten zijn in de gemeenschap in het geloof om Onésimus te kunnen vergeven en als een broeder te ontvangen. Onésimus hoort nu in die gemeenschap van het geloof thuis. Om hem als zodanig te zien betekent voor Filémon, die door hem is benadeeld, dat hij de kracht van de Heer nodig heeft. De Heer wil hem die geven.

Om Filémon dat duidelijk te maken wil Paulus dat Filémon weet wat er in zijn hart leeft voor de Heer. Zijn hart is vol van het goede voor Christus. Als het hart van Filémon ook vol goedheid is voor Christus, zal hij des te gemakkelijker Onésimus kunnen vergeven en ontvangen. Paulus gaat er geen uiteenzetting over geven wat er allemaal voor goeds in zijn hart voor Christus is. Hij bidt er maar voor dat de Heer dat aan Filémon zal duidelijk maken.

Je hoeft het niet voor je uit te bazuinen wat jij allemaal voor de Heer doet en hoe geweldig je geloofsleven is, opdat anderen dat zullen opmerken. Mensen die hoog opgeven over hun grote kennis en geloof, zijn meer met zichzelf bezig dan met de Heer. Als je wilt dat anderen Jezus Christus in je ontdekken, bidt daar dan voor.

Het goede dat in jou is, is niet het vlees. Daarin is niets goeds (Rm 7:18). Het goede is het geloof en wat daardoor wordt gewerkt. Waar geloof is, is ook het goede. Waar geen geloof is, is ook niets goeds.

Fm 1:7. Paulus heeft goede dingen van de dienst van Filémon gehoord. De meest innerlijke gevoelens van de heiligen zijn door Filémon verfrist. Allen die met hem in contact kwamen, zagen en ondervonden zijn geloof en liefde. Ze werden erdoor verkwikt, wat te maken heeft met rust, met een arbeidspauze, waardoor nieuwe kracht wordt verkregen om verder te gaan met werken.

Deze berichten hebben ook een weldadige uitwerking bij Paulus, die erdoor wordt verblijd en vertroost. Mooi is dat, als je zo kunt genieten van de goede berichten die je over iemand hoort.

Zo midden in de zin spreekt Paulus hem weer even aan met “broeder”. Het past in de opbouw van een brief die een bijzonder beroep doet op de gevoelens van de gelovige. Paulus benadrukt hier nog eens mee, dat hij en Filémon op dezelfde bodem van genade staan. Elke scherpte in toon is afwezig.

Fm 1:8. Het is niet zo, dat Paulus geen bevel durft te geven om Onésimus als een broeder te ontvangen. Hij heeft er zelfs “veel vrijmoedigheid” voor. Het is ook geen menselijke vrijmoedigheid, maar een vrijmoedigheid “in Christus”. Het is alsof Christus hem de vrijheid geeft om te bevelen. Als hij dat had gedaan, had hij niets verkeerds gedaan.

Fm 1:9. Toch maakt hij van die vrijmoedigheid geen gebruik omdat hij een hoger motief heeft, namelijk dat van de liefde. Je ziet dat, al heb je ergens vrijmoedigheid voor, het niet vanzelfsprekend is daarvan ook gebruik te maken.

Om tot een afweging te komen die Paulus hier maakt, moet je wel dicht bij de Heer zijn, Zijn gezindheid hebben en alleen op Zijn belang en dat van de ander uit zijn. Het is immers veel eenvoudiger iets te bevelen, zeker als je daartoe bevoegd bent, dan om met veel moeite en inspanning een ander tot een bepaald handelen te bewegen. Daarvoor moet je net als Paulus wel wat hebben begrepen van de liefde van God als het wezen van het christendom. Daarin gaat het niet om bevelen, het voldoen aan een wet, maar om geloof dat door liefde werkt (Gl 5:6).

Zeker zijn er wel bevelen die je moet gehoorzamen (2Th 3:6), maar hier gaat het om het bewijzen van genade en liefde, om de onderlinge omgang van gelovigen met elkaar, het aanvaarden van elkaar. Dat kan niet geregeld worden door een bevel. Daarvoor moet een beroep gedaan worden op de liefde, zoals Paulus dat doet op de liefde van Filémon. Een bevel zou trouwens ook niet passen bij de liefde waar Filémon om bekendstaat.

Paulus plaatst zichzelf voor het hart van Filémon als “ik, Paulus, een oud man” en nog eens als “een gevangene van Christus Jezus”. Paulus moet hier rond de zestig jaar oud zijn geweest. Dat is voor ons begrip niet echt oud. Toch noemt hij zich een oud man, wat zeker ook komt door de vele ontberingen die hij heeft geleden. Waarschijnlijk is dat ook aan hem te zien geweest.

Voor het geestesoog van Filémon rijst in elk geval geen indrukwekkende verschijning op, een man met uitstraling en een vurig betoog. Voor het natuurlijk gevoel bezit de eens grote apostel geen waardigheid meer. Maar juist deze voorstelling doet des te meer een beroep op de genegenheid van het hart van Filémon als hij de grote apostel op deze nederige manier met het oog op Onésimus hoort smeken. Hij ziet hoe Paulus de plaats van een arme smekeling inneemt (Sp 18:23a).

Fm 1:10. Tot nu toe zou Filémon zich hebben kunnen afvragen, waar Paulus heen wil, wat het beroep dat hij wil doen, inhoudt. Dan komt Paulus tot zijn doel. Hij wil een beroep doen op Filémon aangaande Onésimus. Als Paulus die naam zonder meer had genoemd, zouden er bij Filémon wel eens allerlei onaangename herinneringen en nare gevoelens naar boven kunnen komen. Daarom laat hij de naam Onésimus voorafgaan door een omschrijving die de gevoelens van Filémon zeker zullen hebben verzacht.

Paulus spreekt over Onésimus als “mijn kind dat ik in mijn gevangenschap heb verwekt”. Deze mededeling klinkt bijna als een geboorteaankondiging. Bij een geboorte hoort blijdschap. Vaak staat er op een geboortekaartje dat er ‘met vreugde’ kennis wordt gegeven van de geboorte. Zo voel je de vreugde van Paulus als hij Filémon door deze omschrijving bekendmaakt dat hij in zijn gevangenschap een geestelijk kind heeft verwekt.

Het kan best zijn dat bij het lezen hiervan het door de gevoelige Filémon is heengegaan dat deze gebeurtenis een grote troost voor Paulus moet zijn geweest. Daar maakt Paulus mee, terwijl hij zo in zijn bewegingsvrijheid beperkt is, dat hij iemand bij de Heer heeft mogen brengen. Dat kan niet anders dan Gods werk zijn.

Ik weet niet of hij direct al zover is dat hij zich met Paulus over deze nieuwe geboorte verheugt, maar het zal toch wel zijn gevoelens milder hebben gemaakt. De brief is ook nog niet klaar. Paulus gaat door met het voorbereidende werk dat ertoe moet leiden dat Filémon zich met Onésimus zal verzoenen.

‘Wij noemen hem Onésimus.’ Zo zou het op het geboortekaartje hebben kunnen staan. De betekenis van die naam is ‘nuttig’. Zijn ouders hebben met die naam de verwachting uitgesproken dat zijn leven zo zou zijn. Hij heeft echter niet aan de verwachtingen van zijn ouders voldaan. Het tegendeel is gebleken. Daarin is door zijn bekering verandering gekomen. De nutteloze wordt een nuttige.

Dit laatste zou iedere broeder en zuster moeten zijn. Liefde gaat ervan uit dat iedere broeder en zuster een nuttige inbreng heeft. Bekering verandert iemand die alleen aan zichzelf denkt en op eigen voordeel uit is, in iemand die voor anderen nuttig is, van wie anderen voordeel hebben.

Lees nog eens Filémon 1:4-10.

Verwerking: Wat zouden anderen van jouw liefde en geloof kunnen zeggen?

Copyright information for DutKingComments