Proverbs 10:1

Inleiding

Vanaf Spreuken 10:1 is er een opvallende verandering in de vorm waarin Salomo zijn spreuken doorgeeft. Deze veranderde vorm loopt door tot Spreuken 22:16. We vinden daarin niet de krachtige vermaningen om wijsheid te zoeken en geen lange toespraken met duidelijke situaties en personen of personificaties. In plaats daarvan vinden we, wat overeenkomt met de naam van het boek, Spreuken, een verzameling korte, bondige spreuken of uitspraken. Het zijn er ongeveer driehonderdvijfenzeventig.

In het eerste deel van het boek, Spreuken 1-9, gaat het over twee personen: vrouw Wijsheid en vrouw Dwaasheid. In dit tweede gedeelte, Spreuken 10:1-22:16, gaat het over twee soorten personen van wie elke soort een van de genoemde vrouwen volgt. De ene soort is wijs, rechtvaardig, goed, enzovoort; de andere soort is dwaas, goddeloos, slecht, enzovoort.

De vorm van de spreuken in dit tweede deel bestaat, op een enkele uitzondering na, uit twee versregels, waarbij de tweede regel de gedachte van de eerste regel uitwerkt. Deze wijze van schrijven wordt ‘parallellisme’ genoemd. De regels lopen parallel, ze lopen evenwijdig.

We zullen drie hoofdtypen van parallellisme tegenkomen. Het is de moeite waard om daarop te letten:

1. Er zijn parallellen die met elkaar overeenkomen, ook wel synoniem parallellisme genoemd. In dat geval wordt in de tweede versregel met andere woorden een soortgelijke gedachte als in de eerste versregel herhaald. Het zijn twee delen die één gedachte weerspiegelen. Een voorbeeld daarvan is:

Trots komt vóór de ondergang,

en hoogmoed komt vóór de val. (Sp 16:18)

2. Er zijn ook parallellen die tegenover elkaar staan, die een contrast vormen, ook wel antithetisch parallellisme genoemd. In dat geval wordt in de tweede versregel het tegenovergestelde gezegd van wat in de eerste versregel staat. Vaak wordt dat weergegeven door het woord ‘maar’ aan het begin van de tweede versregel. Een voorbeeld daarvan is:

Een wijze zoon verblijdt [zijn] vader,

maar een dwaze zoon betekent verdriet [voor] zijn moeder. (Sp 10:1)

3. Nog een vorm van parallellisme is de aanvullende vorm, ook wel synthetisch parallellisme genoemd. Daarbij geeft de tweede versregel een aanvulling op de eerste. De gedachte van de eerste versregel wordt in de tweede versregel verder uitgewerkt. Vaak wordt dat weergegeven door het woord ‘en’ aan het begin van de tweede versregel. Een voorbeeld daarvan is:

In de vreze des HEEREN is een sterk vertrouwen,

en voor Zijn kinderen zal Hij een toevlucht zijn. (Sp 14:26)

Het gebruik van deze verschillende soorten van ‘parallellisme’ zal ons de kracht van de afzonderlijke spreuken des te meer laten voelen. Overigens vinden we dit gebruik van parallellisme ook in Psalmen en in Prediker.

De spreuken in dit tweede deel gaan vooral over de gevolgen van goed of fout handelen. In de brief aan de Galaten zegt Paulus het zo: “Want wat een mens zaait, dat zal hij ook oogsten. Want wie voor zijn eigen vlees zaait, zal uit het vlees verderf oogsten; maar wie voor de Geest zaait, zal uit de Geest eeuwig leven oogsten” (Gl 6:7b-8). De spreuken die nu volgen, helpen bij en stimuleren tot het maken van de goede keuze ofwel het zaaien voor de Geest.

Er bestaat niet zoiets als een voorbestemming tot het maken van een keus, alsof het onvermijdelijk zou zijn die keus te maken. Dat zou de eigen verantwoordelijkheid uitsluiten. Dit boek maakt duidelijk dat ieder verantwoordelijk is voor de keus die hij maakt en daarmee voor de gevolgen van die keus. Dat maakt dit boek zo belangrijk.

Er is geen duidelijke volgorde in dit gedeelte van het boek op te merken, hoewel het wel eens voorkomt dat twee of meerdere opeenvolgende spreuken met elkaar verbonden zijn. In dat geval blijkt dit uit een thema of een woord dat in de opeenvolgende verzen wordt genoemd. Dat er in de meeste gevallen geen verband tussen de verzen is, dwingt de lezer om zich diepgaand met de betekenis van één bepaald vers, dat wil zeggen één bepaalde spreuk, bezig te houden, voordat hij naar de volgende spreuk gaat.

Dat het verband ontbreekt, in elk geval voor ons oog, sluit ook aan bij de gang van het dagelijkse leven, waarin ook niet altijd alles volgens een bepaald patroon, een vaste volgorde, verloopt. Hoewel we een zeker verwachtingspatroon hebben op basis van ervaring, zit het leven toch ook vol verrassingen. Als we bij de Heer zijn, kan blijken dat allerlei gebeurtenissen waartussen wij geen verband zien, toch verband met elkaar hebben gehouden, maar dat dit ons is ontgaan.

Juist vanwege de ogenschijnlijke onsamenhangendheid nodigt dit boek uit dat we er elke dag in lezen. Het is niet zozeer de bedoeling om elke dag een hoofdstuk te lezen. Dat is zeker niet verkeerd, want daardoor raken we in algemene zin steeds meer met de inhoud vertrouwd. Waar het om gaat, is dat we een vers of enkele verzen lezen en daarover nadenken. Wie weet, komen we met een situatie in aanraking waarop van toepassing is wat we hebben gelezen en overdacht.

Zo geven de spreuken in dit deel van het boek steeds weer nieuwe impulsen door ons telkens een andere waarheid of dezelfde waarheid vanuit een ander perspectief voor te stellen. Gods Geest heeft Salomo deze ‘losse’ spreuken, waarin op het eerste gezicht geen bepaalde volgorde te ontdekken is, aan ons gegeven met een doel. Hij weet wat we op een bepaalde dag of in een bepaalde situatie nodig hebben. Hij kan ons daarvoor een bepaalde spreuk in herinnering brengen of ons die op dat moment laten lezen.

Een wijze zoon en een dwaze zoon

Dit tweede deel van Spreuken (Spreuken 10:1-22:16) heeft dezelfde aanhef als het eerste deel, “de Spreuken van Salomo” (Sp 10:1; vgl. Sp 1:1). Het bevestigt dat het boek hier doorgaat, hoewel de vorm anders is dan in het eerste deel. Het tweede deel van Sp 10:1, met daarin de eerste spreuk, onderstreept dat. De eerste spreuk gaat over een zoon in zijn relatie met zijn vader en moeder. Dat wijst erop dat de sfeer waarin het onderwijs wordt gegeven net als in het eerste deel die van het gezin is (Sp 1:8). Het benadrukt het belang van een opvoeding in de vrees van God.

Alle volgende spreuken hebben de bedoeling de zoon te helpen als een wijze zoon te handelen en hem ervoor te bewaren als een dwaze zoon te handelen. Wie als een wijze zoon handelt, toont een zoon van de wijsheid te zijn. Het resultaat is blijdschap bij zijn vader, die hem in de wijsheid heeft opgevoed, zoals de vorige hoofdstukken hebben laten zien. Daarbij hoort ook de waarschuwing zich niet als een dwaze zoon te gedragen, wat tot verdriet voor zijn moeder leidt. Ezau is een dwaze zoon. Hij heeft zijn ouders verdriet bezorgd door zijn huwelijk met Hethietische vrouwen (Gn 26:34-35; Gn 27:46).

Vader en moeder hebben beiden een eigen, onmisbare rol bij de opvoeding. De vader zorgt door zijn krachtige liefde voor veiligheid en geborgenheid. De moeder geeft door haar warme, gevoelvolle liefde het kind het gevoel dat het gewenst en aanvaard is.

Het kind kan een zoon of een dochter zijn. Dat er steeds over een ‘zoon’ wordt gesproken, is omdat het gaat om het ‘mannelijke’ aspect van het leven als gelovige, dat wil zeggen het in praktijk brengen van een relatie. Het ‘vrouwelijke’ aspect van de gelovige stelt meer de relatie zelf voor, de verhouding waarin de gelovige is geplaatst.

Een wijze zoon is niet wijs omdat hij simpelweg veel kennis heeft en ook de nodige ervaring heeft opgedaan. Wijsheid is niet ‘kennis plus ervaring’, maar kennis van Christus als de wijsheid van God. Het begin van de wijsheid is het vrezen van de Heer. Het is onmogelijk om wijs te worden als Hij niet het centrum van ons hart en leven is. Wijsheid is ‘Christus-gecentreerd’.

We zien in de eerste spreuk wat het gevolg is als er naar het onderwijs van en over de wijsheid wordt geluisterd en wat het gevolg is als er niet naar wordt geluisterd. Wie ernaar luistert, is “een wijze zoon”. Hij is een voortdurende bron van vreugde voor zijn vader. Wie er niet naar luistert, is “een dwaze zoon”. Hij is een voortdurende oorzaak van intens verdriet voor zijn moeder. Het zal duidelijk zijn dat de moeder zich met de vader voortdurend verblijdt over een wijze zoon en de vader met de moeder voortdurend verdriet heeft over een dwaze zoon.

We zien dat de gevolgen van wijsheid of dwaasheid in de zoon anderen raken. Dat zijn in de eerste plaats de beide ouders die hem de wijsheid en de dwaasheid hebben voorgehouden (vgl. Sp 17:21; 25; Sp 23:24-25). Maar ook anderen die met God leven, zullen blij of verdrietig zijn als ze naar jonge mensen kijken en wijsheid of dwaasheid waarnemen (vgl. 2Jh 1:4).

Copyright information for DutKingComments