Proverbs 12:5

De rechtvaardigen tegenover de goddelozen

In deze verzen met tegenstellingen tussen de rechtvaardigen en goddelozen zit een opklimming. Bij de rechtvaardigen gaat het van hun rechte gedachten in Sp 12:5 via hun redding brengende woorden in Sp 12:6 naar hun vast staande huis in Sp 12:7. Bij de goddelozen gaat het van hun bedrieglijke raadgevingen in Sp 12:5 via hun bloeddorstige woorden in Sp 12:6 naar hun omverwerping in Sp 12:7.

Van ieder mens die buiten God leeft, zijn “al de gedachtespinsels van zijn hart elke dag alleen maar slecht” (Gn 6:5), maar door bekering en nieuw leven wordt iemand een rechtvaardige. Van alle rechtvaardigen is God de bron van hun gedachten geworden. Wat zij bedenken, wordt in het nieuwe leven door Hem en Zijn genade bestuurd. Daardoor kan worden gezegd dat de gedachten van de rechtvaardigen “[een en al] recht” zijn (Sp 12:5). God wil dat we ons denken richten op Hem en Christus. Dan zijn onze gedachten recht. Dit vers laat zien dat de gedachten of bedoelingen van goede mensen gericht zijn op wat recht is voor God, voor andere mensen en voor zichzelf.

Bij goddelozen is het tegenovergestelde het geval. Hun “wijze raadgevingen … zijn bedrog”. Hun gedachten zijn alleen maar slecht. Daarom kunnen hun raadgevingen alleen maar tot het kwaad leiden. De oorzaak daarvan is dat zij geen verbinding met God hebben. Zij hebben een verdorven hart en wat kan daaruit anders komen dan bitter water (Jr 17:9; Mt 15:19). Terwijl de rechtvaardigen hun zinnen erop zetten anderen goed te doen, zetten goddelozen hun zinnen erop anderen kwaad te doen.

Nehemia was zo’n rechtvaardige. Van hem wordt door zijn vijanden gezegd dat hij “gekomen was om het goede te zoeken voor de Israëlieten” (Ne 2:10). Ook Mordechai en Esther hebben het goede voor hun volk gezocht. Daartegenover staat wat Haman bedacht. Hij deed uit ‘vaderlandsliefde’ het voorstel aan koning Ahasveros om de Joden om te brengen (Es 3:8-9). Dezelfde geest bezat Herodes. Hij zei dat hij het Kind wilde aanbidden, terwijl hij Het in werkelijkheid wilde vermoorden (Mt 2:8; 16). Achitofel gaf Absalom “goede raad” (2Sm 17:14) hoe hij zijn vader David kon uitschakelen en het koningschap kon veroveren (2 Samuel 16-17).

De woorden zijn het natuurlijke middel om gedachten (Sp 12:5) bekend te maken (Sp 12:6). “De woorden van de goddelozen” zijn als een hinderlaag. Het levendige beeld van het “loeren op bloed” houdt in dat de goddelozen valse beschuldigingen uiten als een valkuil voor de oprechten. Ze handelen welbewust, niet in een opwelling, en zijn kinderen van hun vader, de duivel, die een mensenmoordenaar is vanaf het begin (Jh 8:44). Veel goddeloze getuigen hebben tegen de Heer Jezus woorden gesproken om Hem veroordeeld te krijgen. Ze legden Hem valstrikken en wilden Hem op Zijn woorden vangen (Lk 20:20-21).

“De oprechten”, die door tucht en onderwijs kennis en ervaring hebben opgedaan, zijn in staat om valstrikken van de goddelozen te vermijden. Zij vermijden niet alleen woorden waaruit bloed voortkomt, maar gebruiken de macht van het woord om hen die door de woorden van de goddelozen gevangen zijn, daaruit te redden. Mordechai heeft gepleit bij Esther en Esther bij de koning om de Joden te redden van Hamans list om de Joden uit te roeien (Es 4:7-14; Es 7:4-6).

De Heer Jezus heeft als de volmaakt Oprechte steeds door Zijn wijze antwoorden Zijn tegenstanders beschaamd gemaakt. Ze hebben op Zijn bloed geloerd, maar nooit hebben ze Hem kunnen vangen op iets wat Hij zei. Zij hebben Hem ten slotte kunnen doden omdat Hij Zich naar de wil van God in hun handen overgaf. Toen pas konden ze met Hem doen wat zij wilden: Zijn bloed vergieten.

De bozen zijn erop uit anderen kwaad te doen, terwijl de oprechten erop uit zijn anderen te redden van het kwaad. De laatsten worden geleid door de Heilige Geest, Die leven bewerkt. Zij spreken vanuit hun nieuwe leven en laten daardoor zien dat Christus hun leven is. Als zij vanwege hun getuigenis gedood worden, zullen ze door het getuigenis van hun mond van de eeuwige dood gered worden. Zij worden door hun woorden gerechtvaardigd (Mt 12:37).

Na de gedachten in Sp 12:5 en de woorden in Sp 12:6 zien we in Sp 12:7 het einde van de goddelozen en de rechtvaardigen. Het is de tegenstelling tussen wat verdwijnt en wat blijft. De goddelozen verdwijnen doordat God hen met macht omverwerpt. Ze kunnen een nog zo machtig imperium hebben opgebouwd en de indruk wekken dat niets en niemand hen kan bedreigen, maar ze hebben hun hele bestaan op zand gebouwd.

Uit het beeld van het lot van de goddelozen, dat zij “omvergeworpen” worden, straalt kracht. Het betekent een volledige verdelging, die doet denken aan wat God met Sodom en Gomorra deed (Gn 19:25). De goddelozen verdwijnen van het wereldtoneel zonder iets achter te laten wat van blijvende waarde is.

Daartegenover staat “het huis van de rechtvaardigen”. Het huis betekent de familie, zoals we lezen dat Noach en zijn huis werden gered (Hb 11:7). Het huis wil zeggen het nageslacht. Het huis van de rechtvaardigen zal blijven staan, omdat het fundament ervan Christus, de Rots, is. Daardoor zal het in tijden van nood blijven staan, wat betekent dat het altijd zal blijven staan. Het tekent het blijvende gevolg van gerechtigheid tegenover het kortstondige verblijf op aarde van de goddelozen (Mt 7:24-27).

Bij “het huis van de rechtvaardigen” kunnen we ook nog denken aan het huis van Israël in de toekomst. Dat huis zal alleen uit rechtvaardigen bestaan (Js 60:21), want het wordt gevormd door een gelovig overblijfsel uit Israël. Dit overblijfsel is door God gevormd en beschermd tijdens de grote verdrukking. Aan hen, die het nieuwe Israël zijn, maakt God Zijn beloften waar. Hun huis blijft gedurende het duizendjarig vrederijk staan. De goddelozen zijn de afvallige massa van de Joden die samen met de antichrist aan het einde van de grote verdrukking omvergeworpen zullen worden en voorgoed van het wereldtoneel zullen verdwijnen.

Copyright information for DutKingComments