Proverbs 13:7

De rijke arme en de arme rijke

Mensen kunnen zich anders voordoen dan ze zijn (Sp 13:7). Dat is huichelarij of toneelspelen, leven achter een masker. Het is iemand zijn die je in werkelijkheid niet bent. De vermaning die hierin opgesloten ligt, is dat je eerlijk, zonder aanmatiging, moet zijn. Dat kan alleen als zowel de rijke als de arme zichzelf ziet in Gods licht. Jakobus wijst zowel de arme als de rijke erop welke houding ieder voor God moet aannemen (Jk 1:9-10). Paulus wilde niet dat iemand hoger van hem dacht dan wat van hem werd gezien of gehoord (2Ko 12:6b).

Hier gaat het om mensen die zich rijk voordoen, terwijl ze arm zijn en om mensen die zich arm voordoen, terwijl ze rijk zijn. Zich rijk voordoen kan gebeuren om geen gezichtsverlies te willen lijden. Zo kan iemand die alles kwijt is, de status van welvaart willen ophouden en daardoor het aanzien onder de mensen, zijn buren of collega’s. Wie zich iets aanmatigt, leeft in de leugen.

Wie “zichzelf arm houden, terwijl zij veel bezit hebben”, kunnen dat doen uit angst gedood te worden om hun bezit te stelen. Het kan ook zijn uit angst iets te moeten weggeven, een daad van barmhartigheid te moeten verrichten. Wie zich om die reden arm houdt, doet dat om zijn verplichting te ontduiken om goed te zijn voor de armen en voor hen zijn hand wijd open te doen (Dt 15:11). Het motief is dan gierigheid.

Wat voor bezit geldt, kan ook worden toegepast op kracht en aanzien en ook op geestelijke gaven. De gemeente te Laodicéa deed alsof ze geestelijk rijk was, maar ze bezat niets (Op 3:17; vgl. Hs 12:9). Christus, Die buiten stond, confronteert haar daarmee. Je kunt ook zeggen dat je niets bent en niets kunt, terwijl je toch rijk bent in Christus, maar geen zin hebt om je verantwoordelijkheid te nemen. Mensen die iets van zichzelf zeggen, moeten we niet zonder meer geloven. In zinnen als ‘Ik ben hier heel goed in’, of ‘Ik kan dat echt niet’, gaat het om het eigen ‘ik’. In beide gevallen wordt de Heer als de Gever geloochend.

Paulus was arm, maar maakte velen rijk (2Ko 6:10) zowel door de prediking van het evangelie aan ongelovigen als door het onderwijs aan de gemeente (vgl. Hd 3:6). Bovenal heeft de Heer Jezus, Die rijk was en ter wille van ons arm werd, ons door Zijn armoede rijk gemaakt (2Ko 8:9).

Sp 13:8 sluit aan op Sp 13:7. Er zijn nadelen aan het hebben van rijkdom. Iemand die rijk is, kan de prooi van een kidnapper worden. Dan moet hij al zijn rijkdom als losgeld geven om te blijven leven. Met een dergelijk gevaar heeft een arme niet te maken. Hij wordt zelfs niet eens bedreigd, want er valt bij hem niets te halen. Hij kan niet gechanteerd worden en leeft wat dat betreft zonder zorgen.

We zien hier dat bezit moeilijkheden voor de rijke creëert, terwijl een arme daarvan geen last heeft. Armoede heeft dit voordeel boven rijkdom. De arme kan bij wijze van spreken rustig gaan slapen zonder dat hij de deur op slot doet, want hij heeft geen bezittingen waar een inbreker op uit zou kunnen zijn.

Copyright information for DutKingComments