Proverbs 14:6

Spotters en dwazen

Het contrast in Sp 14:6 betreft “een spotter” en “een verstandige”. Een “spotter” is intellectueel arrogant en mist daarom elke serieuze belangstelling voor wijsheid. Hij wil wel op zoek gaan naar de wijsheid, maar doet dat op een oppervlakkige manier. Het gaat hem erom dat hij met zijn wijsheid indruk kan maken op anderen.

Een spotter die wijsheid zoekt, vindt die niet omdat hij op de verkeerde plaats zoekt. Dat komt omdat het hem aan vrees voor God ontbreekt. Hij wil, om zo te zeggen, het koninkrijk van God niet ontvangen als een kind. Hij zit zichzelf in de weg. Hij is iemand die altijd leert om wijs te worden, maar nooit tot kennis van de waarheid komt (2Tm 3:7). Daarom is de wijsheid die hij zoekt voor hem nergens te vinden.

“Een verstandige” daarentegen heeft een relatie met God. Daardoor staat hij in verbinding met de Bron van alle kennis en kan hij die gemakkelijk verwerven. Hij matigt zich niets aan en neemt de positie van een kind in. Met het gemak of de ontvankelijkheid waarmee een kind leert, verwerft hij kennis. Hij stelt geen voorwaarden vooraf, maar onderwerpt zich aan Gods lesprogramma om wijs te worden.

De kamerling was een verstandige. Hij las het Woord van God en werd onderwezen door Filippus, waardoor hij kennis verwierf over Christus (Hd 8:26-29). Dat was voor hem geen moeilijk werk, maar het ging ‘gemakkelijk’ omdat hij zo verstandig was om in te zien dat hij Christus nodig had. De onverstandige meent zijn weg zonder Christus te kunnen gaan (Rm 3:11).

Het is onmogelijk om toe te nemen in kennis als men met een dwaze man omgaat (Sp 14:7). De eerste versregel gebiedt om uit de tegenwoordigheid van een dwaze man weg te gaan. De tweede versregel geeft daarvoor de reden. Het vers leert mensen dat ze weg moeten gaan bij dwazen omdat ze geen kennis ontvangen van wat de dwazen zeggen. We moeten niet omgaan met mensen die, hoewel ze veel praten, niets te zeggen hebben. Van zulke mensen word je niets wijzer. Uit niets komt niets voort.

Paulus geeft Timotheüs de opdracht om zich van mensen af te wenden die de schijn hebben dat ze Godsvrucht bezitten, maar die de kracht daarvan verloochenen (2Tm 3:5). Zo roept hij ook op om weg te gaan uit het midden van mensen die waarheid en leugen vermengen (2Ko 6:17). Het is behalve tijdverspilling ook gevaarlijk om je in een gezelschap van dwaze mannen op te houden. We besparen ons veel teleurstelling als we dit vers in acht nemen.

“De wijsheid van de schrandere” geeft hem inzicht in de manier waarop hij moet leven (Sp 14:8). Door zijn wijsheid richt hij het leven zo in, dat het goed is, dat het in overeenstemming is met Gods gedachten. Daarom moet hij weten hoe God over alles denkt. Gods gedachten staan in Zijn Woord. Daarin staat alles wat nodig is voor een leven in een wereld die vol valkuilen is en op een doolhof lijkt.

De dwaas kijkt alleen naar het hier-en-nu. Dat is zijn dwaasheid. Het materialisme bepaalt zijn leven. Dat is zijn leugengod. Hij laat zich niet leiden door de beginselen van Gods Woord, maar door bedrog. De dwaas merkt niet dat zijn eigen dwaasheid hem ten val brengt omdat hij zijn eigen weg voor juist houdt, terwijl hij daarvan geen begrip heeft. Hij leeft in leugen en bedrog.

Begrip van onze weg krijgen we alleen door omgang met de Heer Jezus en het luisteren naar Gods Woord. Christus begreep Zijn weg volmaakt door Zijn omgang met de Vader, door het luisteren naar Hem. Als we Hem daarin navolgen, zullen we geen mensen zijn die heen en weer en op en neer gaan met de veranderlijke omstandigheden van het leven. Het zal ons ook bewaren voor teleurstellingen.

De dwaas neemt de zonde niet serieus (Sp 14:9). Hij “spot met een schuldoffer”, dat houdt in dat hij elk schuldgevoel zowel bij zichzelf als bij iemand anders in de kiem smoort. Op elke vermaning wordt afwijzend gereageerd: ‘Ik heb niets verkeerds gedaan. In elk geval betekent het niets als je het vergelijkt met wat anderen doen. Er zijn heel wat mensen die veel slechter zijn dan ik. Trouwens, wie bepaalt of iets verkeerd is of niet?’ De dwaas vindt zondigen juist een vermakelijke bezigheid. Hij zal zich nooit verontschuldigen, maar de zonde altijd goedpraten of wegredeneren alsof het geen zonde is.

Als we schuld ontkennen, als we ontkennen dat we gezondigd hebben, maken we God tot een leugenaar (1Jh 1:10). Het is in beeld het spotten met het plaatsvervangende verzoeningswerk van Christus, waarvan het schuldoffer spreekt. We vinden dit terug in onze tijd waarin velen het verzoeningswerk van Christus bespottelijk maken.

Bij “de oprechten” is “welwillendheid” op grond van het schuldoffer waar de dwaas mee spot. De oprechten zijn geen onschuldigen, maar mensen die hun schuld hebben beleden en van wie als gevolg daarvan de schuld door God is vergeven. Zij kennen de waarde van het offer van Christus. In Hem zijn zij in welwillendheid door God aangenomen. In die welwillendheid nemen de oprechten ook elkaar aan en gaan zij met elkaar om. Iedereen is van goede wil voor de ander.

Copyright information for DutKingComments