Proverbs 27:12

Een schrandere verbergt zich voor het kwaad

Het contrast is tussen “een schrandere” en “onverstandigen” (Sp 22:3). De eerste is de volwassen persoon die behoedzaamheid heeft ontwikkeld. De tweede zijn de onervaren en ongetrainde jongeren die gemakkelijk misleid worden omdat ze eigenwijs zijn. De test die duidelijk maakt wie een schrandere is en wie de onverstandigen zijn, is hun reactie op het kwaad van het oordeel dat zich aandient.

Om te ontkomen aan aangekondigd kwaad moeten we het kwaad zien, het kwaad onderkennen. Dat doet een schrandere, terwijl onverstandigen het kwaad misschien ook wel zien, maar het niet onderkennen en mogelijk zelfs negeren of menen dat het allemaal zo’n vaart niet zal lopen. De reactie maakt duidelijk of iemand het komende kwaad serieus neemt of dat hij zich er niets van aantrekt. Een schrandere zoekt namelijk een plaats waar hij zich tegen het kwaad kan beschermen, terwijl de onverstandigen zullen moeten boeten.

David is verschillende keren aan Saul ontkomen, omdat hij aan zag komen wat Saul wilde. Hij verborg zich en bleef daardoor uit de handen van Saul. Noach is ook een schrandere. Hij heeft zich in de ark verborgen, terwijl alle onverstandigen zich niet hebben laten waarschuwen en zijn doorgegaan met hun leven en daarvoor moesten boeten (vgl. Jr 6:17).

Dreigend kwaad moet ons niet zenuwachtig maken en tot een overijlde actie brengen, maar tot een rustig overwegen van wat we moeten doen om eraan te ontkomen, want komen doet het. Een schrandere zal zich op de juiste plaats verbergen, op een plaats die werkelijk bescherming tegen het kwaad biedt. Hij zal zich niet voor het kwaad van het oordeel van God willen beschermen door zich op een verkeerde plaats of op een verkeerde manier te verbergen, bijvoorbeeld door zich te bekleden met de werken van de wet.

Nadat Adam en Eva hadden gezondigd, bedekten zij zich met zelfgemaakte schorten van vijgenbladeren, een beeld van eigen gerechtigheid (Gn 3:7-8). Maar deze bedekking of verberging werkte niet. Ze bleven naakt voor God (Gn 3:10-11). God zorgde voor de juiste bedekking, die van een dierenhuid, wat betekent dat er een dier gedood was in hun plaats (Gn 3:21). Dat wijst op de enige plaats van verberging tegen het oordeel van God en dat is het offer van Jezus Christus (Js 32:2a). Wie Hem in het geloof aanneemt, is volkomen beschermd tegen het kwaad. Wie die verberging afwijst en met zijn leven doorgaat, zal zelf moeten boeten voor zijn zonden.

Copyright information for DutKingComments