Proverbs 27:19

Het hart en de ogen van de mens

Zoals helder water een spiegel is dat een gezicht volledig weerspiegelt als je erin kijkt, zo weerspiegelt “het hart van de mens” zijn ware aard (Sp 27:19; Mt 12:34). Gods Woord, dat met water wordt vergeleken (Ef 5:26), wordt ook met een spiegel vergeleken (Jk 1:23-24). Het toont ieder mens die erin kijkt zijn eigen hart. Wat er in zijn hart is, dat is hij. Als een mens zich dat bewust wordt, zal hij ervan schrikken en zijn slechtheid erkennen en God om genade smeken.

Voor de gelovige geldt hetzelfde. Door te kijken naar de houding van ons hart komen we tot waar zelfbewustzijn. Waar gaat ons hart naar uit? Als iemand bijvoorbeeld met pensioen is gegaan, wordt vaak duidelijk waar zijn prioriteiten liggen. Gaat hij nu al zijn tijd steken in bijvoorbeeld reizen of vissen, of ziet hij nieuwe mogelijkheden om de Heer te dienen? We zien vaak aan de manier waarop iemand zijn vrije tijd besteedt, waar zijn hart naar uitgaat, of het om eigen plezier en genot draait of dat Christus centraal staat.

Na het hart van de mens (Sp 27:19) wordt onze aandacht op “de ogen van de mens” gericht (Sp 27:20). De ogen van de mens zijn net zo onverzadigbaar als “graf en verderf”. Het oog vertegenwoordigt hier de begeerte van de mens die nooit gestild wordt (vgl. Pr 1:8a). De apostel Johannes spreekt over “de begeerte van de ogen” (1Jh 2:16).

Er is een enorm aanbod voor onze ogen. We zien niet alleen meer de dingen die om ons heen gebeuren, maar door televisie en internet is er een grenzeloos aanbod van dingen waarnaar we kunnen kijken. Veel hiervan beïnvloedt ons in onze begeerten. Ook de reclamefolders, die in een onophoudelijke stroom door de brievenbus komen, doen hun best om onze ogen te trekken en de begeerte naar het aangebodene op te wekken. Ogen verslinden alles wat ze zien zoals graf en verderf alle mensen verslinden. De begeerte van de ogen blijft altijd doorgaan.

Als het om de begeerte naar de dingen van dit leven gaat, moeten we leren daaraan niet toe te geven, maar tevreden te zijn met wat we hebben (1Tm 6:8; Hb 13:5; Fp 4:11). Als het om de begeerte naar de geestelijke dingen gaat, mogen de gelovigen “de Koning aanschouwen in Zijn schoonheid” (Js 33:17), waardoor ze verzadigd worden met Zijn beeld (Ps 17:15).

Copyright information for DutKingComments