Proverbs 27:23

Het werk van de mens en de zorg van God

Deze verzen zijn als het ware een kort gedicht over de verantwoordelijkheid van een man om voor inkomsten te zorgen om het gezin en wie daartoe behoren te kunnen geven wat ze nodig hebben. Uit deze verzen blijkt hoe belangrijk het is ijverig aan het werk te zijn. Ze spreken ook van de voldoening die ijverig werken geeft en van Gods voorzienige zorg.

Het gaat om bezig zijn in de roeping waartoe God ons heeft geroepen in het dagelijks leven met de bedoeling dat er voor het levensonderhoud wordt gezorgd van allen die aan de werker zijn toevertrouwd (1Ko 7:20). God wil dat de mens werkt en dat hij dat ook ijverig doet. Doet hij dat niet, dan zullen hij en allen die tot zijn huis behoren, honger lijden. Om hem te helpen levert God hulpmiddelen die de mens nodig heeft en die Hij alleen kan geven. Dat moet de mens laten beseffen dat hij bij al zijn werkzaamheden van God afhankelijk is.

We moeten goed weten wat we doen, waaruit ons werk bestaat, en hoe we ons werk moeten doen. Salomo zegt tegen zijn zoon dat hij zijn ‘vak’ goed onder de knie moet hebben. Hij adviseert hem ervoor te zorgen dat hij zijn schapen goed kent (Sp 27:23). Dat kan alleen door elk schaap persoonlijke aandacht te geven, zich erom te bekommeren en goed te verzorgen, zodat ze allemaal alles hebben wat ze nodig hebben aan voedsel en bescherming. Dat kan hij alleen in praktijk brengen als hij zijn hart op de kudde richt, zijn hart moet ernaar uitgaan. Iemand moet zijn hart op zijn zaken richten, anders heeft hij binnen de kortste keren geen zaken meer waar hij zijn hart op kan richten.

We kunnen dit vers toepassen op ons gezin, op onze kinderen en ons werk. Hetzelfde geldt voor de zorg in de gemeente van God. De gemeente van God wordt onder andere vergeleken met een kudde (Hd 20:28). De zorg daarvoor heeft God aan oudsten gegeven. Petrus kreeg de zorg voor de lammeren en schapen van de Heer Jezus (Jh 21:15-17; 1Pt 5:1-4).

“Want” (Sp 27:24) geeft de reden voor de aansporing van het vorige vers aan. Bij nalatigheid en luiheid zal de rijkdom of de voorspoed verdwijnen. Er is geen enkele garantie dat voorspoed (rijkdom) en koningschap (diadeem) blijvend zijn, dat je ervan kunt blijven genieten. Je kunt er niet automatisch op rekenen. Om er blijvend voordeel van te hebben moet er blijvend aan worden gewerkt.

De gelovige heeft veel geestelijke rijkdommen en een koninklijke positie gekregen. Die zijn wel voor eeuwig, maar niet overdraagbaar. Ook daarvan verwacht de Heer dat wij daarmee werken en anderen dienen. Daarbij moeten we ons realiseren dat de tijd om voor de Heer te werken begrensd is. We kunnen alleen nu, zolang we op aarde zijn, voor Hem werken. Daartoe spoort Hij ons ook aan: ‘Doet zaken totdat Ik kom’ (Lk 19:13).

Sp 27:25 combineert hard werken door de mens met Gods werk. God laat “het [eerste] gras” groeien, daar komt geen mens aan te pas (Mk 4:28). Hij doet dat volgens Zijn wijs beleid in fasen. Als het eerste gras is opgekomen, kan de mens dat maaien en als hooi van het veld halen. Dan is het van het veld verdwenen. Maar het werk van God gaat door, “het [tweede] gras verschijnt”. God zorgt steeds voor nieuwe aanwas (vgl. Am 7:1). De mens hoeft er niet voor te zaaien. God geeft het en de mens mag het maaien.

Hij heeft ook “de kruiden van de bergen” laten groeien en de mens mag ook die verzamelen. Bergen zijn onder andere een beeld van moeilijkheden. Kruiden op bergen verzamelen vraagt extra inspanning. Er moeten bergen worden bestegen, maar dat levert dan ook iets op wat van waarde is. Er wordt extra geld verdiend. Kruiden maken het eten smakelijk en worden ook wel voor het vervaardigen van medicijnen gebruikt. Zo wordt elke extra inspanning in het werk van de Heer extra beloond (1Ko 15:58).

De lammeren leveren wol (Sp 27:26). Daarvan kan kleding worden vervaardigd waarmee de herder zich warm kan houden (Jb 31:20). Zijn bokken kan hij verkopen (vgl. Ez 27:21). Dat geeft hem de mogelijkheid om nieuwe investeringen te doen, bijvoorbeeld een nieuwe akker kopen.

Behalve kleding heeft hij ook “genoeg geitenmelk … als … voedsel” (Sp 27:27). Dat voedsel dient zowel voor hemzelf als zijn huis en de dienstmeisjes. Van zijn zorg voor zijn zaken profiteren allen in zijn omgeving. Dat is ook in geestelijk opzicht zo. Wie trouw is in de dingen van de Heer, is een zegen voor anderen.

Copyright information for DutKingComments