Proverbs 28:27

Wie geeft, heeft geen gebrek

Vrijgevigheid wordt beloond, maar onverschilligheid wordt vervloekt (Sp 22:9; Sp 11:24-26). De aanwezigheid van armen in Gods volk is een test voor de rijken. God wil dat Zijn volk een gevend volk is, in navolging van Hem (Dt 15:7-11). Wie geeft, wordt niet armer, maar rijker. God zal hem geen gebrek laten lijden, maar voorzien van wat nodig is. Die ervaring is al een grote beloning. Daarbij komt nog dat de arme voor de gever zal bidden en ook bereid zal zijn voor hem te doen wat hij kan.

De tegenstelling, ingeleid met het woord “maar”, is de onverschillige rijke. Iemand die “zijn ogen toesluit”, of ‘wegkijkt’, zijn hoofd omdraait, als hij een arme ziet, staat niet open voor de nood van zijn naaste. Elke keer dat hij ‘wegkijkt’, zal hij door die arme “vervloekt worden”. De mens om wie het hier gaat, wordt erdoor gekenmerkt. Dat hij “veel vervloekt” zal worden, wijst erop dat hij een doorgewinterde egoïst is. Hij wil niet geconfronteerd worden met nood, want dat kost geld of betekent verlies van bezit. Uiteindelijk zal hij door God worden vervloekt.

Copyright information for DutKingComments