Proverbs 31:26

Wijsheid en voorspoed

Wat haar kenmerkt, komt tot uiting in de manier waarop ze zich kleedt. Haar kleding laat zien wie zij is (Sp 31:22). In Sp 31:25 wordt nog een keer over haar kleding gesproken, maar nu op een andere manier. Haar kleding, wat van haar wordt gezien, is “kracht en glorie”. Zij is een vrouw die kracht en voortreffelijkheid uitstraalt. Alles aan haar is dynamisch en bijzonder mooi. Ze ziet het leven elke morgen met een lach tegemoet. Dit is geen overmoed, maar het vaste vertrouwen op God Die haar leven leidt en haar de kracht geeft voor alles wat ze doet.

De gemeente heeft alle kracht en glorie waarmee zij is bekleed te danken aan de Heer Jezus. Kracht en glorie behoren Hem toe en Hij heeft die op haar gelegd, haar daarmee bekleed (Lk 24:49). Kracht en glorie zijn Goddelijke kenmerken. Het zijn eigenschappen van God Zelf en zij spreidt die tentoon. We zien hierin het beeld van de gemeente als de vrouw van het Lam die zich heeft gereedgemaakt in een kleed van linnen. Dat kleed heeft ze enerzijds zelf gemaakt, want het spreekt van de rechtvaardige daden die zij heeft gedaan. Anderzijds is dat kleed aan haar gegeven, want het is Gods genade die haar tot het doen van die rechtvaardige daden in staat heeft gesteld (Op 19:7-8).

Dat bewustzijn zorgt ervoor dat de gemeente “de komende dag” kan toelachen. We kunnen daarbij denken aan het uitzien naar de komst van de Heer voor de Zijnen en ook aan Zijn komst daarna naar de aarde met de Zijnen. Zij verheugt zich op wat komt, omdat alles is verbonden met Hem Die komt. Daarom verheugt ze zich op Hem Die komt. Ze heeft Zijn verschijning lief (2Tm 4:8).

De deugdelijke vrouw staat niet bekend als een praatster en al helemaal niet als een kletser of kwaadspreekster (vgl. 1Tm 5:13; Tt 2:3). Dat hier staat dat ze haar mond opendoet, wil zeggen dat ze gewoonlijk niet praat. Maar wanneer ze praat, komen er woorden van wijsheid uit haar mond. Dan blijkt dat er “onderricht” op haar tong ligt dat ze “uit genegenheid” geeft.

Haar discussies om iemand te overtuigen komen voort uit een gezond verstand. En haar onderwijs, de aanwijzingen die zij geeft, is betrouwbaar. De tweede zin van Sp 31:26 zegt letterlijk dat “de wet van vriendelijkheid” op haar tong ligt. Wat ze zegt, stoot niet af, maar nodigt uit om het gezegde aan te nemen. Het is aangenaam om naar haar te luisteren.

Onderwijs in de gemeente wordt gekenmerkt door wijsheid en genegenheid. Genegenheid betekent niet een karakterloze zoetsappigheid. Als tegenstanders moeten worden terechtgewezen, moet dat op niet mis te verstane wijze gebeuren. Toch is het belangrijk dat het uit genegenheid gebeurt, dat wil zeggen dat het motief is om de ander te winnen (2Tm 2:24-26).

Voordat in de Sp 31:28-31 anderen over haar aan het woord komen, wordt als laatste van haar deugden gewezen op haar waakzaamheid (Sp 31:27). Ze laat zich niet misleiden door haar voorspoed, alsof ze vanwege al haar inspanningen en de gewenste resultaten nu zorgeloos haar weg kan vervolgen. Nee, terwijl ze werkt, houdt ze alles in haar huis nauwlettend in het oog. Daar ligt het zwaartepunt van haar bezigheden. Alles draait om haar huisgezin.

Ze weet van ieder lid van het gezin waar hij of zij mee bezig is. Ze is alert op wie en wat haar huisgezin binnenkomt en wat de gevolgen daarvan zijn. Zo kan ze tijdig ingrijpen als ze iets waarneemt wat de toewijding van een gezinslid aan de dienst aan God bedreigt. Op haar lauweren rusten is er niet bij. Ook als ze ‘succesvol’ is, eet zij geen “brood van luiheid”. Ze trekt zich niet zelfgenoegzaam terug om met een gevoel van zelfvoldoening naar de resultaten van haar inspanningen te kijken. Haar taak is niet af zolang ze een huisgezin te besturen heeft.

De gemeente moet ook niet menen dat het allemaal wel goed zit en dat toch niemand haar de zegeningen kan ontroven die zij heeft. Voor dit soort zelfgenoegzaamheid waarschuwt Paulus de Thessalonicenzen. Hij zegt tegen hen, terwijl hij zichzelf erin betrekt: “Laten wij dus niet slapen zoals de overigen [dat zijn de mensen van de wereld], maar laten wij waken en nuchter zijn” (1Th 5:6). De opdracht is: “Volhardt in het gebed, terwijl u daarin waakzaam bent met dankzegging” (Ko 4:2), “om, na alles volbracht te hebben, stand te houden” (Ef 6:13).

Copyright information for DutKingComments