Proverbs 31:8-9

De mond opendoen om recht te verschaffen

De moeder zegt tegen haar zoon, de koning, dat hij zijn mond niet moet opendoen om er wijn in te gieten, maar om een stem te zijn “voor een stomme” (Sp 31:8). Daarmee wordt niet iemand bedoeld die niet kan praten. Het kan gaan om iemand die te schuchter is om iets te zeggen. Iemand kan ook met stomheid geslagen zijn, vanwege de onterechte aanklachten of het verbale geweld van de tegenpartij. In elk geval gaat het om iemand die niet voor zichzelf kan spreken om zijn eigen zaak te verdedigen.

De koning moet zijn mond ook opendoen voor het uitspreken van het recht voor “allen die verkwijnen”. Zij hebben misschien wel woorden, maar de kracht om die uit te spreken ontbreekt. Het vraagt in beide gevallen inzicht in de omstandigheden van hen die er ellendig aan toe zijn en zich tot hem wenden voor een rechtvaardige uitspraak.

De koning lijkt hier zowel advocaat als rechter te zijn. Als advocaat heeft hij zich in Sp 31:8 met de zaak van een stomme en van allen die verkwijnen een gemaakt. Daardoor kan hij in Sp 31:9 als rechter optreden. Omdat hij geen wijn heeft gedronken, maar helder is gebleven in zijn geest, is hij in staat om zijn mond open te doen en met rechtvaardigheid te oordelen en de ellendige en de arme recht te verschaffen (vgl. 2Sm 14:4-11; 1Kn 3:16-28; Ps 45:3-5; Ps 72:4; Js 9:5-6).

Copyright information for DutKingComments