Proverbs 6:27

Neem geen vuur in je boezem

De eerste waarschuwing voor de slechte, onbekende vrouw betreft het hart van de jongeman (Sp 6:25), “want daaruit zijn de uitingen van het leven” (Sp 4:23). In het hart wordt de verzoeking geboren (Jk 1:14-15). Hij mag niet toelaten dat in zijn hart de begeerte postvat vanwege de schoonheid van die vrouw. Immoreel handelen begint met een begerige blik (2Sm 11:2; 2Sm 13:1-14).

Zodra een dergelijke begeerte de kop wil opsteken, moet die direct worden geoordeeld. Wie de begeerte koestert, zondigt en begaat de daad van overspel (Mt 5:28). Daarom moet hij niet naar haar ogen kijken, want die werken als touwen waarmee hij gebonden kan worden. Voor het begaan van de zonde van overspel moet een hoge prijs worden betaald (Sp 6:26). Het brengt tot de diepste armoede, “een homp brood”, en zelfs tot doodsgevaar: er wordt gejaagd op zijn “kostbare ziel”.

Er is hier sprake van twee soorten slechte vrouwen. Er is “een vrouw die een hoer is”, dat is iemand die haar verdorven ‘diensten’ aanbiedt om het geld. Wie zich met haar inlaat, verarmt erdoor. Er is ook “de vrouw van een [getrouwde] man”. Zij is uitgekeken op haar man en zoekt iemand anders voor seksuele bevrediging. Zich met haar inlaten is nog gevaarlijker dan zich inlaten met een hoer, want wie zich met haar inlaat, is zijn leven niet meer zeker. Hij is volledig in haar macht. Daarbij komt dat de jaloerse echtgenoot op zijn “kostbare ziel” zal jagen om hem te doden. De vrouw zal hem met een stalen gezicht aan haar jaloerse echtgenoot overleveren (vgl. Gn 39:16-20).

De vreemde vrouw moet worden gemeden als vuur (Sp 6:27-28). De kleren van wie zich toch met haar inlaat, zullen in brand vliegen (Sp 6:27). Toegepast wil dat zeggen dat het gedrag van de hoereerder en overspeler, zijn aanzien en waardigheid, waarvan de kleren spreken, verachtelijk wordt (Gn 38:13-18). Er hangt niet alleen een ‘brandlucht’ aan, wat soms even zo lijkt, maar zijn hele gedrag en waardigheid zijn verdwenen. Hij wordt veracht.

Iemand zal niet zo dom zijn om op gloeiende kolen te lopen en dan te denken dat zijn voeten niet verbranden (Sp 6:28). ‘Lopen’ wijst op een herhaaldelijk gebeuren; het gaat niet om iets wat incidenteel gebeurt. Het ziet op doorgaand seksueel contact, op iemand die een hoerenloper is. Het is onmogelijk zoiets te doen zonder zichzelf te beschadigen. Dit past de vader toe op wat er gebeurt als zijn zoon zich inlaat met de vrouw van een andere man. Hij moet dan de gevolgen dragen. Daaraan valt niet te ontkomen. Het zijn de ‘natuurwetten’ van hoererij. Aan het einde wacht het verderf.

In Sp 6:29 geeft de vader de slotsom. Het naar de vrouw van zijn naaste gaan heeft de betekenis van seksuele omgang met haar hebben. Dezelfde betekenis heeft het aanraken van haar. Wie zo intiem met de vrouw van een ander is, wie overspel pleegt met de vrouw van zijn naaste, blijft niet ongestraft. De straf voor de overspeler is onvermijdelijk.

Copyright information for DutKingComments