Psalms 1:3

Het resultaat

Hier wordt de gelovige, die niet openstaat voor de zonde (Ps 1:1), maar door het Woord van God wordt gevormd (Ps 1:2), vergeleken met een gezonde, vruchtbare en duurzame boom die aan waterbeken geplant is. De vergelijking van een mens met een boom komt vaker voor, zowel in positieve als in negatieve zin (Jr 17:7-8; Lk 6:43-45). De Godvrezende is “als een boom, geplant aan waterbeken”. Hij heeft niet zelf die plaats ingenomen, maar is daar door God geplant. Hij is “een planting door de HEERE, om Hem te verheerlijken” (Js 61:3).

Er zijn ook bomen die niet door de HEERE zijn geplant, maar zichzelf hebben geplant. Ze beweren dat ze gezond en vruchtbaar zijn, maar ze matigen zich die plaats aan, zoals de farizeeën. Ze zullen worden uitgerukt, zoals de Heer Jezus met het oog op hen zegt: “Elke plant die Mijn hemelse Vader niet heeft geplant, zal worden uitgerukt” (Mt 15:13).

De boom die door God is geplant, staat niet slechts aan één waterbeek, maar aan “waterbeken”, meervoud. We kunnen dit toepassen op wat de Godvrezende in Christus heeft ontvangen, zoals de zegen van vergeving en genade, de zegen van de beloften door de verbinding met Christus, de zegen van de gemeenschap met Christus. Deze en nog veel meer zegeningen zijn de waterbeken die uit het Woord van God tot ons komen als we daaraan geplant zijn.

Het gevolg is dat er vrucht tevoorschijn komt uit het leven van de rechtvaardige en wel “zijn vrucht”, die hij geeft “op zijn tijd”. Elke boom heeft zijn eigen vrucht en brengt die voort op de voor die boom bestemde tijd, niet eerder en niet later. We kunnen bij ‘zijn vrucht op zijn tijd’ bijvoorbeeld denken aan de vrucht van geduld in een tijd van lijden en aan de vrucht van geloof in een tijd van beproeving. Die voorbeelden kan de lezer zelf aanvullen. In het leven van iedere gelovige zijn de voor die gelovige kenmerkende vruchten te zien die tevoorschijn komen in de omstandigheden waarin hij zich bevindt.

Dit maakt ook duidelijk dat Gods waarheid niet maar feitenkennis is. Gods waarheid moet begrepen worden in een gelovig hart. De vrucht gaat dan groeien in voor die vrucht gunstige omstandigheden (Ps 1:2; vgl. Mt 13:18-23) en zal op zijn tijd zichtbaar worden. De vrucht is niet dat wat wij zelf hebben gepresteerd, maar de vrucht is ‘Christus in ons’. We zien dat in de beeldspraak van de Heer Jezus in Johannes 15. Doordat wij in Christus (ver)blijven, brengen wij, de ranken, vruchten voort (Jh 15:4-5). Deze vruchten zijn afkomstig van de wijnstok en niet van de ranken. Het is het sap van de wijnstok, dat door de ranken wordt omgezet in een vrucht. Het is inderdaad Christus in ons, zichtbaar voor anderen.

Het gaat erom dat wij in Christus zijn en dat Hij in ons is. Dan alleen dragen we “veel vrucht”, want zonder Hem kunnen we “helemaal niets doen”, ook geen vrucht dragen (Jh 15:5). Bij de Heer Jezus is er altijd een volheid van vrucht. Bij ons overheersen sommige vruchten, terwijl andere vruchten niet zo waarneembaar of zelfs afwezig zijn. Het is Gods bedoeling dat de vrucht van de Geest (Gl 5:22) in volheid in ons leven zichtbaar wordt. Paulus is een boom die vrucht draagt. Hij schrijft aan de gelovigen in Rome: “En ik weet, dat als ik tot u kom, ik in een volheid van zegen van Christus zal komen” (Rm 15:29).

Dan wordt nog vermeld dat “het blad niet afvalt”. Het gaat bij een boom vooral om zijn vrucht. Maar ook zijn blad is belangrijk, want daaraan kun je zien of een boom gezond is, ook als er geen vrucht is. Bladeren zijn een symbool voor het uiterlijke, het zichtbare, met andere woorden, de belijdenis. Bij wie alleen het blad van de belijdenis zichtbaar is, zonder enige goede vrucht, zal verdorren. Maar als het Woord van God in het hart regeert, zal de belijdenis ‘groen’, vol vitaliteit blijven. De belijdenis van de Godvrezende is in overeenstemming met zijn vrucht. In wat hij laat horen en zien, is geen aanmatiging of huichelarij. In woord en daad vertoont zijn leven oprechtheid, frisheid en kracht.

Het leven van zo iemand wordt gekenmerkt door succes. Een succesvol of geslaagd leven van de Godvrezende wordt niet bepaald door de hoogte van zijn banksaldo of het aanzien dat hij onder de mensen heeft verworven. “Al wat hij doet”, komt voort uit zijn gemeenschap met God. Hij kent Zijn wil, want hij overdenkt Zijn Woord voortdurend. Hij is niet uit op eigen succes, maar zijn verlangen is God te verheerlijken. Dat lukt hem ook, want hij trekt zijn levenskracht uit de waterbeken van het Woord van God.

We zien dit in volmaaktheid bij de Heer Jezus. Het is Zijn voedsel om de wil te doen van Hem Die Hem heeft gezonden om Zijn werk te volbrengen (Jh 4:34). En dat werk heeft Hij volbracht (Jh 17:4; Jh 19:30). Omdat Hij Zich in alles door Zijn God heeft laten leiden, zal de hele wil van God “goed gelukken”. Terwijl Hij voor het ongeloof de verliezer is, is Hij voor het geloof de grote Overwinnaar. Binnenkort, als Hij naar de aarde terugkomt, zal dat ook voor de hele schepping zichtbaar zijn. Succes moet niet worden bepaald naar onmiddellijk resultaat, maar moet worden gezien in het perspectief van Gods plannen. Dit geldt voor ons persoonlijke leven en voor de wereld in zijn geheel.

Samengevat kunnen we het volgende zeggen: Wat rijkelijk stromende beken zijn voor een boom die aan de oever ervan is geplant, dat is het Woord van God voor ieder die zich aan de overdenking ervan wijdt. Het maakt hem, in overeenstemming met zijn positie en roeping, altijd vruchtbaar in goede daden die hij op de juiste tijd verricht. Zijn innerlijke en uiterlijke leven blijven er fris en krachtig door. Wat hij ook onderneemt, brengt hij tot een succesvol einde. De oorzaak daarvan is de werkzame kracht van het Woord van God en de zegen die God daaraan verbindt. In het Oude Testament vinden we dit prachtig geïllustreerd in het leven van Jozef: alles wat hij doet, gelukt.

Als wij nadenken over bladeren die niet verwelken en afvallen, gaan onze gedachten naar de vijgenboom die door de Heer wordt vervloekt (Mt 21:18-19). De Heer gaat erheen en vindt daar alleen bladeren aan en geen vruchten. De vijgenboom is een boom die ook in het voorjaar vruchten voortbrengt. Dit zijn onrijpe vruchten van het voorgaande jaar die door de winter heen overgebleven zijn en in de lente rijp worden, de vroege vijgen. Doordat deze vijgenboom helemaal geen vruchten heeft, zegt de Heer Jezus: “Laat van u in eeuwigheid geen vrucht meer komen! En de vijgenboom verdorde onmiddellijk” (Mt 21:19b).

Profetisch is deze vijgenboom een beeld van Israël (vgl. Mt 24:32). Israël bevat geen vrucht waarnaar het hart van God verlangt (Mi 7:1). Daardoor moeten de bladeren – die spreken van de belijdenis (zie boven) – veroordeeld worden en verwelken en afvallen. In de nieuwtestamentische gemeente zien we hetzelfde bij de gemeente in Efeze (Op 2:1-4). Doordat de vrucht ofwel de eerste liefde is verdwenen – liefde is het eerste kenmerk van de vrucht van de Geest –, moet de Heer Jezus het getuigenis, de kandelaar, wegnemen (Op 2:5).

Israël heeft echter nog een toekomst. De tak van de vijgenboom zal zacht worden en de bladeren zullen uitspruiten (Mt 24:32). Dan zal de Heer wel de vrucht vinden waarnaar Hij zo verlangt die te vinden. Die vrucht zal Hem door het nieuwe Israël worden gebracht, een Israël dat Hij als een overblijfsel naar de verkiezing van de genade voor Zichzelf heeft bewaard. “Uw volk, zij allen zullen rechtvaardigen zijn, voor eeuwig zullen zij de aarde in bezit nemen. Zij zullen een stekje zijn, door Mij geplant, een werk van Mijn handen, opdat Ik verheerlijkt zal worden” (Js 60:21).

Het is duidelijk dat wij in Psalm 1 een schilderij vinden van het gelovig overblijfsel van Israël in de toekomst (Js 66:1-2). De goddelozen zijn het ongelovige deel van Israël waarover Gods oordeel komt (Js 66:3-4).

Copyright information for DutKingComments