Psalms 102:2

Inleiding

Terwijl drie discipelen op de berg der verheerlijking (Lk 9:29-30) ooggetuigen waren van de majesteit van de Heer Jezus tijdens het vrederijk (2Pt 1:16), spraken Mozes en Elia met de Heer over de uitgang die Hij zou volbrengen in Jeruzalem (Lk 9:31), dat wil zeggen over Zijn lijden en sterven. Hetzelfde zien we hier in Psalmen. Terwijl wij in Psalmen 93-101 de majesteit van de HEERE, dat is de Heer Jezus, aanbiddend bewonderen, spreekt Hij in Psalm 102 over Zijn lijden (vgl. Lk 24:26). In deze psalm vinden we profetisch wat later in Hebreeën 5 wordt vermeld: “Hij Die tijdens Zijn dagen in het vlees met sterk geroep en tranen zowel gebeden als smekingen geofferd heeft aan Hem Die Hem uit [de] dood kon verlossen (en Hij is verhoord om Zijn Godsvrucht)” (Hb 5:7).

Deze psalm wordt een boetpsalm genoemd. De oorsprong van deze benaming ligt in het gebruik ervan in de liturgie van de kerk, waarin de zeven boetepsalmen worden gezongen op as-woensdag. Psalm 102 is de vijfde van de zeven die zo worden genoemd (Psalmen 6; 32; 38; 51; 102; 130; 143). In deze psalm spreekt de psalmist niet over zijn zonden, maar over de grote ellende waarin hij verkeert. De psalmist wordt afgebeeld als het toppunt van ellende op alle mogelijke terreinen van het leven. Lichamelijk, geestelijk, emotioneel, sociaal en maatschappelijk is hij op een dieptepunt beland.

Het is een Messiaanse psalm. De Messias is hier aan het woord. Dat blijkt uit de aanhaling van de Ps 102:26-28 in Hebreeën 1 waar de aanhaling op Christus betrekking heeft (Hb 1:10-12). Het gaat in deze psalm niet zozeer over het verzoenend lijden van Christus, maar over Zijn lijden in verbinding met het oordeel dat God over Israël en Jeruzalem heeft moeten brengen. Christus maakt Zich een met Zijn volk, het gelovig overblijfsel, dat lijdt onder dat oordeel. Het Nieuwe Testament maakt duidelijk verschil tussen het verzoenend lijden van de Heer Jezus – dan wordt lijden in het enkelvoud genoemd – en het lijden als Gods Getuige – dan wordt lijden in het meervoud genoemd. Dat laatste is een lijden dat ook door gelovigen moet worden ondergaan.

Het lijden dat in deze psalm beschreven wordt, is niet alleen Zijn lijden in Gethsémané of voor Pilatus en Herodes en bij Zijn kruisiging. Zijn hele leven vanaf Zijn geboorte is lijden geweest. Dit betekent niet dat Hij Zijn hele leven onder de toorn van God is geweest. Dat is een absoluut verwerpelijke lering. Alleen gedurende de drie uren van duisternis droeg Hij de toorn van God over de zonden. Hij is Zijn hele leven een welbehagen voor God geweest. Hij heeft part noch deel aan de zonde gehad en juist daardoor tegelijk een volmaakte aanvoeling ervan. Dat heeft Hem een voor ons niet te bevatten lijden bezorgd. Dat lijden heeft Hem terneergedrukt.

Wat het gelovig overblijfsel als een terecht lijden erkent, heeft Hij vrijwillig ervaren door Mens te worden. Het is een lijden in Zijn ziel bij het zien van de gevolgen van de zonde. De Heer heeft bijvoorbeeld gehuild bij het graf van Lazarus (Jh 11:35). Hij heeft op die manier Zijn medegevoel getoond in het verdriet van Maria en Martha. Toch is Zijn verdriet veel dieper dan dat van de zussen, want Hij kent volmaakt de oorzaak van de dood, dat is de zonde. Hij heeft niet zozeer gehuild om het verlies. Hij wist dat Hij Lazarus enkele ogenblikken later uit de dood tot het leven zou roepen. Hij heeft gehuild om de oorzaak ervan.

Opschrift

Dit vers is de titel van de psalm. Als titel is het uitzonderlijk lang. Alles wat in de titel staat, vestigt de aandacht extra op het lijden van Christus. We horen in deze psalm Christus als Mens spreken over de gevoelens van Zijn hart te midden van omstandigheden die Hem terneerdrukken. Dat moeten we steeds voor ogen houden bij het lezen ervan. Tegelijk mogen we nooit vergeten dat Hij God Zelf is. Daaraan worden we op indrukwekkende wijze in de laatste verzen van de psalm herinnerd.

Christus noemt Zich hier “een ellendige” of “arme” (vgl. Ps 86:1), een uitdrukking die ook voor het overblijfsel geldt. Hij is er ellendig aan toe omdat Gods volk voor hun ontrouw door God zwaar is gestraft. De oorzaak van dat oordeel, het besef van de noodzaak ervan, drukt zo zwaar op Hem, dat Hij eronder “bezweken is”. Hij kan alleen nog klagen. Het is één grote “klacht”. Hij stort Zijn klacht uit “voor het aangezicht van de HEERE”.

Hij heeft persoonlijk uiteraard geen enkel aandeel in de ontrouw van Gods volk, maar Hij deelt in de gevolgen ervan. Hij voelt mee met het gelovig overblijfsel dat door Zijn medegevoel bijzonder gesterkt zal worden. Zo helpt Hij hen de gevolgen van hun ontrouw te dragen. Het is een van de vele gelegenheden tijdens Zijn leven waaruit blijkt dat Hij in al hun benauwdheden benauwd is geweest (Js 63:9). Iets dergelijks zien we als de Heer Jezus Zich door Johannes de doper laat dopen. Hij doet dat omwille van de gerechtigheid, want zo maakt Hij zich een met het gelovig overblijfsel van Israël.

Hij legt Zijn klacht niet neer voor God, maar stort die uit. ‘Uitstorten’ geeft de kracht aan waarmee Hij bidt. Dat Hij het doet “voor het aangezicht van de HEERE”, laat zien op Wie Hij Zijn hoop heeft gevestigd, bij Wie Hij hulp zoekt. Dit is een voorbeeld voor ons als wij in grote nood zijn.

Nederlandse verzen (2-3)

Hulpgeroep

De Heer Jezus is de Bidder (Ps 109:4). Zoals gezegd, zien we Hem in deze psalm als waarachtig Mens. Hij vraagt aan de HEERE om naar Zijn gebed te luisteren en Zijn hulpgeroep tot Hem te laten komen (Ps 102:2). De Heer weet Zelf dat de Vader Hem altijd hoort (Jh 11:42), maar Hij is hier de mond van het overblijfsel. Hij is in grote nood en roept tot God, maar heeft het gevoel dat God niet naar Zijn hulpgeroep luistert. Daarom richt Hij Zich zo indringend tot Hem. De Heer Jezus heeft gehuild bij het zien van Jeruzalem (Lk 19:41). Hij heeft gewenst dat de stad zou mogen erkennen wat tot haar vrede dient (Lk 19:42).

Hij vraagt ook aan God om Zijn aangezicht niet voor Hem te verbergen omdat Hij de indruk heeft dat God dit wel doet (Ps 102:3). Nederig smekend vraagt Hij of God Zijn oor tot Hem wil neigen. Het is een smeekbede om Zijn aandacht. Hij verlangt vurig naar het luisterende oor van God.

Het is voor Hem “de dag van benauwdheid”. Het is daarom de dag dat Hij roept en uitziet naar een spoedige verhoring. Dagen van benauwdheid zijn dagen van bijzondere beproeving en grote nood. God laat zulke dagen toe om het hart van de Zijnen op de proef te stellen en te zien waar zij hun hulp zoeken. Bij de Heer Jezus is God altijd Zijn toevlucht geweest, Hij is op Hem geworpen van de baarmoeder af (Ps 22:11).

Copyright information for DutKingComments