Psalms 104:1-4

Inleiding

Psalm 104 is een loflied voor de HEERE als de Schepper en Onderhouder van Zijn schepping. Psalm 103 bezingt de goedertierenheid van de HEERE over Zijn volk. Psalm 104 bezingt meer de macht, de wijsheid en de goedheid van God tegenover de hele schepping (vgl. Op 4:11).

We vinden vijf psalmen met betrekking tot de schepping:

1. Psalm 8 De schepping en de mens (Ps 8:4-9).

2. Psalm 19 De schepping en de wet, het Woord van God (Ps 19:2-7).

3. Psalm 29 De krachten van de natuur, vooral de donder (Ps 29:3-9).

4. Psalm 104 De kosmos, die spreekt van Gods eeuwige kracht en Goddelijkheid (Ps 104:1 -32; Rm 1:20; Genesis 1-2).

5. Psalm 148 De schepping doet mee om de HEERE te loven (Ps 148:1-14).

Indeling van de psalm

Ps 104:1-4 De hemel

Ps 104:5-9 De aarde

Ps 104:10-13 De wateren

Ps 104:14-18 De planten

Ps 104:19-23 De lichten: ordening van tijd

Ps 104:24-30 De wijsheid van God in de schepping

Ps 104:31-35 Lofprijzing naar aanleiding van de schepping

God is groot

De psalm begint en eindigt met dezelfde oproep als Psalm 103 tot “mijn ziel” om de HEERE te loven (Ps 104:1; Ps 104:35; Ps 103:1; 22). De reden om de HEERE te loven is verschillend. De reden om de HEERE te loven in Psalm 103 is Zijn goedertierenheid en trouw; hier in Psalm 104 is die reden Gods majesteit en glorie in de schepping.

Daarna spreekt de psalmist God direct aan. Hij noemt Hem “HEERE, mijn God”. Hij staat in een persoonlijke relatie tot de Schepper van hemel en aarde en kent Hem als “mijn God”. Hij spreekt Hem vrijmoedig aan. Van enige populariteit ten opzichte van God is geen sprake. Integendeel, vol bewondering en met diep ontzag zegt hij tegen Hem: “U bent zeer groot.” Niet de schepping, maar God is waard om groot gemaakt te worden.

Tevens ziet hij dat de HEERE “met majesteit en glorie bekleed” is. Dit wijst op de koninklijke waardigheid van Zijn bestuur van de schepping. Zo heeft de HEERE Zich aan hem geopenbaard. Zonder openbaring weten we niet Wie God is. Als Hij Zich openbaart, worden Zijn majesteit en glorie zichtbaar. Dan wordt duidelijk dat Hij het heelal regeert. We herkennen God door wat van Hem zichtbaar wordt. God is voor ons zichtbaar geworden in Zijn schepping, dat wil zeggen dat we daarin “Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid” zien (Rm 1:20).

Dan verandert de psalmist van spreken tot de HEERE in spreken over de HEERE. We vinden deze wisseling van spreken tot en spreken over en omgekeerd vaker in de psalm. Hij zegt van Hem dat Hij “Zich in het licht als in een mantel” hult (Ps 104:2). Hier worden we bepaald bij de eerste scheppingsdag, de dag waarop God het licht heeft geschapen (Gn 1:3-5). Dit licht is niet het zonlicht, want de zon is pas op de vierde scheppingsdag geschapen. Wat God schept, komt niet uit het niets, maar uit Hemzelf. “God is licht” (1Jh 1:5) en is “in het licht” (1Jh 1:7). Hij bewoont “een ontoegankelijk licht” (1Tm 6:16). Hier lezen we dat Hij Zich in het licht hult.

Als er staat dat Hij Zich in het licht hult, wil dat zeggen dat Hij het licht verhullend laat schijnen (vgl. Hk 3:4). Als God Zich in het absolute licht zou openbaren, zou dat het einde van de mens en de schepping zijn. Hij heeft Zich in Christus in een verhullend licht geopenbaard (Jh 1:18). In Christus is het licht van God in de wereld gekomen zonder de wereld te verteren.

Zoals al gezegd, openbaart God Zich in Zijn schepping. Dat zien we als we naar “de hemel” kijken, die Hij uitspant “als een tentkleed” (vgl. Ps 19:2; 5) om daarin te wonen. Hij openbaart Zich daarin. Het tentkleed overspant de aarde (Js 40:22), waardoor we deze tent ook als een woonplaats voor de mensen op aarde kunnen zien. Als een tentkleed uitgespannen wordt, ontstaat daaronder een ruimte om te wonen. Zo is het ook met de hemel die is uitgespannen, waardoor daaronder een ruimte komt om te wonen, namelijk de aarde.

Boven de uitgespannen hemel, de blauwe lucht, ziet de psalmist met zijn geestesoog de Goddelijke “hemelzalen”, de verblijven van Gods hemelse paleis (Ps 104:3). De zoldering ervan verbindt hij met de wateren, dat zijn de wateren boven de aarde. Hier zien we een verwijzing naar de tweede scheppingsdag (Gn 1:6-8). God geeft aan het water, dat geen enkele stabiliteit heeft, door Zijn kracht de stabiliteit om er Zijn woning te vestigen.

De psalmist zegt vervolgens dat God “van de wolken Zijn wagen” maakt en dat Hij “wandelt op de vleugels van de wind” (vgl. Js 19:1; Ps 18:11). Hier zien we Gods nadere bemoeienis met de aarde. De wolken en de wind symboliseren Zijn regering van de aarde. Hij rijdt en Hij wandelt boven de aarde en bestuurt het geheel.

Voor Zijn bestuur van de aarde zet Hij “Zijn engelen” in die Hij “[tot hulpvaardige] geesten” maakt (Ps 104:4; vgl. Ps 103:20-22). Deze dienaren maakt Hij “[tot] vlammend vuur”. Het gaat hier om winden (=geesten), bijvoorbeeld stormen, en om vlammend vuur, bijvoorbeeld bliksemen. Hiermee worden engelen uitgebeeld, die dienende geesten zijn. Ze zijn boden van God die ook als cherubs met vlammend vuur de heiligheid van God bewaken.

Ze zijn ondergeschikt aan de Messias, Die de Zoon is, terwijl de engelen dienaren zijn (Hb 1:7). Ze maken bekend dat God “een verterend vuur” is (Hb 12:29). God is omgeven door dienaren, door redelijke wezens als engelen en door willoze elementen als de wolken en de wind. Hij zet al deze dienaren in naar Zijn welbehagen en wijsheid.

Copyright information for DutKingComments