Psalms 104:28

God heeft alles met wijsheid gemaakt

Alle voorgaande structuren zijn door God met precisie geschapen. Alles grijpt in elkaar als de raderen van een uurwerk. Hij heeft alles in de schepping een vaste plaats en tijd gegeven en verzorgt zowel het leven als de levenloze materie. De hele cyclus van tijd en leven komt van Hem en Hij houdt die in stand. Wij kunnen niet anders dan vol bewondering met de psalmist uitroepen: “Hoe groot zijn Uw werken!” (Ps 104:24).

De psalmist spreekt weer direct tot God. Hij zegt tegen Hem dat uit al Zijn werken Zijn wijsheid blijkt. Hij heeft “alles met wijsheid gemaakt”. Waar we ook op aarde of in de diepste zeeën kijken, overal zien we Zijn rijkdommen. Als we met een telescoop, met een microscoop of zelfs elektronenmicroscoop de schepping bekijken, zien we Zijn wijsheid en Zijn rijkdommen. De aarde is er vol van, zowel overdag als ‘s nachts. Het is allemaal van Hem, het is Zijn bezit. Wat is de mens die meent dat de aarde en het leven daarop ‘toevallig’ is ontstaan en zich via evolutie heeft ontwikkeld toch een arme, blinde dwaas.

Dan kijkt de psalmist naar de zee (Ps 104:25). Wat hij ziet, overweldigt hem. Hij ziet hoe “groot en wijd uitgestrekt” de zee is. De zee is vol leven. Er leeft “krioelend gedierte” in. Hun aantal is zo groot, dat ze “niet te tellen” zijn. Ze zijn ook niet allemaal gelijk in grootte, want er zijn ”kleine dieren en grote”. God heeft ook in het leven in de zee voor een grote verscheidenheid gezorgd. Hier herkennen we de vijfde scheppingsdag (Gn 1:20-23).

Op de zee “varen de schepen” (Ps 104:26). Dat valt ook op als de psalmist naar de zee kijkt. De zee draagt de schepen. Het is een wonderlijk zicht. De schepen steken de grote, wijd uitgestrekte zee over naar gebieden die anders onbereikbaar zijn. God heeft het mogelijk gemaakt dat de mens de zee kan bevaren.

Nog iets dat aan de zee opvalt, is dat het een speelterrein is voor een speciaal zeedier. God heeft “de Leviathan … gevormd … om [hem] erin te [laten] spelen”. Uit de beschrijving van dit dier in het boek Job blijkt dat het een ontembare reus is, zoals een dinosaurus, die de mens onmogelijk in staat is aan zich te onderwerpen (zie commentaar over Job 40:20-41:25). Maar God gaat met ‘speels gemak’ met hem om. Hij wijst hem de ruimte waar hij zich kan bewegen. Verder kan hij niet gaan. Hij is volkomen in de macht van God.

Al het leven op aarde is van God afhankelijk. De dieren weten dat instinctief. Ze wachten, zo zegt de psalmist tegen God, allen “op U, dat U hun voedsel geeft op zijn tijd” (Ps 104:27). Hiermee kunnen we de zesde scheppingsdag verbinden, die niet alleen gaat over de schepping van de dieren en de mens, maar ook over de voedselvoorziening voor mens en dier (Gn 1:29-30).

Ze hebben geen eigen voedselbronnen. God moet het hun geven. Ook als ze een voorraad kunnen aanleggen, is dat omdat God het hun geeft. Als God het geeft, gaan ze erop af en verzamelen het (Ps 104:28; vgl. Ex 16:4; Ru 2:8). Ze ontvangen voedsel uit Zijn geopende hand. De hand opendoen betekent geven (Dt 15:8; 11). Zo worden ze “met het goede verzadigd”. Als God Zijn hand opendoet om te geven, geeft Hij met milde hand. Hij geeft ook altijd het goede, en zoveel, dat de ontvanger erdoor verzadigd wordt.

Het kan ook zijn dat God Zijn aangezicht verbergt (Ps 104:29). Dat is een vreselijke zaak, die zo’n grote schrik veroorzaakt, dat ze erdoor “overmand” worden. Nog erger is het als Hij “hun adem” wegneemt. Dan geven ze “de geest en keren terug tot hun stof”. Leven en dood zijn in de hand van God. Alles is afhankelijk van Hem. Alle leven eindigt als Hij Zich terugtrekt.

Copyright information for DutKingComments