Psalms 104:31-35

Gods glorie is eeuwig

Het wegnemen van de adem is niet Gods laatste woord met betrekking tot Zijn schepping. De psalmist beschrijft in Ps 104:30 nieuw leven na een droogte of na een winter, als beeld voor de wedergeboorte van de aarde: het vrederijk. Het is een beeld van het werk van de Geest van God Die een nieuwe schepping tot stand brengt door “het gelaat van de aardbodem” te vernieuwen.

Dat zal ook gebeuren als het vrederijk wordt opgericht (Js 65:17). Dat gebeurt na de periode van de grote verdrukking. Een beeld daarvan zien we in de zondvloed en daarna. Na de zondvloed, die een einde heeft gemaakt aan alle leven op aarde, komen Noach en zijn gezin op een aarde met een vernieuwd gelaat.

In het vrederijk zal de “de heerlijkheid van de HEERE … voor eeuwig” de aarde bedekken (Ps 104:31). Alles wat er dan is, is het werk van God Zelf door Zijn Geest. In die tijd zal “de HEERE Zich verblijden in Zijn werken”. Allen die in het vrederijk binnengaan, zullen zich met Hem daarin verblijden. Het is als de sabbat, de zevende dag, waarop God alles ziet wat Hij heeft gemaakt en ziet dat het zeer goed is (Gn 1:31; Gn 2:1-3).

Hij blijft ook dan de Almachtige (Ps 104:32). Alleen Zijn blik al is voldoende om de aarde te laten beven (vgl. Hk 3:10). En als Hij de onwankelbaar schijnende bergen met Zijn vinger aanraakt, “roken zij”. We zien dat bij de berg Sinaï als God daarop neerdaalt (Ex 19:18).

Wat blijft en wie verdwijnt

Na zijn beschrijving van Gods wonderbare werk in de schepping komt de psalmist tot de uitroep dat hij “voor de HEERE” zal “zingen in mijn leven” (Ps 104:33). De psalmist noemt de HEERE hier opnieuw “mijn God”, waarmee hij zijn persoonlijke relatie met de HEERE benadrukt. De psalmist looft de HEERE om wie Hij is.

Hij zal ermee doorgaan en er nooit mee ophouden. Altijd zal hij nieuwe redenen zien om Hem nog meer te loven. Er zal eeuwig een toename van redenen zijn. De heerlijkheid van God is zo groot, dat die nooit ten volle zal worden doorgrond. Eeuwig zullen er nieuwe dingen zichtbaar worden die aanleiding zijn Hem te eren.

Al het voorgaande is stof tot “overdenking van Hem”, van Zijn Persoon (Ps 104:34). Alles wat van God zichtbaar is geworden in Zijn werken, wijst op de grootheid van Hem Zelf. Om Hem gaat het. Zijn werken verwijzen naar Hem. Nadenken over Hem is “aangenaam”. Er is geen bezigheid die aangenamer is. De psalmist verblijdt zich “in de HEERE” Zelf. Dit is de gemeenschap die tot volkomen blijdschap voert (1Jh 1:1-4). We zien het bij de drie vormen van roemen, waarover de apostel Paulus spreekt. De gelovige roemt “in de hoop op de heerlijkheid van God”, hij roemt “in de verdrukkingen”, en ten slotte roemt hij “in God” Zelf, door de Heer Jezus Christus (Rm 5:2; 3; 11).

Zij die niet met het loflied voor de HEERE instemmen, zijn “de zondaars” en “de goddelozen” (Ps 104:35). Zij erkennen Hem niet als de bron van al hun stoffelijke zegeningen (vgl. Rm 1:21). Daarom hebben zij geen recht op een plaats op Gods aarde. Deze mensen zullen van de aarde verdwijnen en er niet meer zijn. Ze horen niet in een wereld die volledig door God is opgericht en wordt onderhouden en waarvan Christus het centrum en het voorwerp van aanbidding is.

De psalmist eindigt met dezelfde woorden als waarmee hij de psalm is begonnen: “Loof de HEERE, mijn ziel” (Ps 104:1). Zijn ziel is vol van alles wat hij heeft bezongen en vooral van Hem over Wie hij heeft gezongen.

Het slotwoord van de psalm, “halleluja”, betekent ook ‘loof de HEERE’. Dat is een oproep aan anderen om de HEERE te loven. Eerst klinkt de oproep aan zichzelf om de HEERE te loven, en dan een oproep aan anderen.

Het woord “halleluja” komt in het Oude Testament alleen in Psalmen voor. In deze psalm horen we het voor de eerste keer. Hierna wordt het nog drieëntwintig keer gebruikt. In het Nieuwe Testament komt het alleen in Openbaring voor, waar het vier keer wordt uitgeroepen (Op 19:1; 3; 4; 6).

Copyright information for DutKingComments