Psalms 105:1-15

Inleiding

In deze psalm wordt verteld wat de HEERE heeft gedaan om Zijn verbond met Abraham te vervullen. De psalmist beschrijft de grote machtsdaden van God bij de oorsprong van Zijn volk, daden die het volk in dankbare herinnering moet houden. Hij bezingt de trouw van de HEERE tegenover Zijn volk.

In Psalm 104 vinden we de heerlijkheid van de HEERE in verbinding met de schepping. In Psalmen 105-106 vinden we de heerlijkheid van de HEERE in verbinding met Zijn volk Israël. Psalm 105 beschrijft de wegen van de HEERE met Zijn volk vóór de wet van Sinaï, dat wil zeggen de wegen van Gods genade. De basis van die wegen is het verbond dat Hij met Abraham heeft gesloten.

Een voorbeeld van de wegen van Gods genade zien we in de familie van Johannes de doper in het evangelie naar Lukas, dat wel het evangelie van Gods genade kan worden genoemd. De naam van zijn moeder is Elisabeth, dat betekent God heeft beloofd (verbond). De naam van zijn vader is Zacharia, dat betekent de HEERE heeft zich herinnerd. De naam van hun zoon, Johannes, betekent de HEERE is genadig. Dat betekent dat de trouw van de HEERE aan Zijn verbond alleen mogelijk is langs de weg van Zijn genade, door de Middelaar Die het bloed van het nieuwe verbond heeft vergoten. Dat herkennen we hier in Psalm 105.

De psalm begint bij het begin van de geschiedenis van Israël en eindigt met de intocht van het volk in het beloofde land. We vinden deze wegen beschreven in het gedeelte vanaf Genesis 15 tot Exodus 17. Over de zonden en afwijkingen van Gods volk wordt met geen woord gerept. Het gaat in Psalm 105 alleen over wat God heeft gedaan. Het overblijfsel van het volk wordt ten slotte ingevoerd in het beloofde land (Ps 105:44-45).

Psalm 106 beschrijft de wegen van de HEERE met Zijn volk na de wet op Sinaï, dat wil zeggen het falen van het volk door hun opstand en zonden. In die psalm wordt de periode die in Psalm 105 wordt beschreven, overgeslagen.

We kunnen het verschil tussen de beide psalmen vergelijken met het verschil tussen de boeken Kronieken en Koningen. In de boeken Kronieken ligt de nadruk op de genade van God en in de boeken Koningen wordt de (falende) verantwoordelijkheid van de mens, het volk Israël, onderstreept.

De geschiedenis van Gods genade voor Israël, die in Psalm 105 wordt beschreven, is de geschiedenis van Abraham (Ps 105:7-15), Jozef (Ps 105:16-22) en Mozes (Ps 105:23-43). Vergelijk de toespraak van Stéfanus in Handelingen 7 waarin hij ook spreekt over de geschiedenis van Abraham (Hd 7:2-8), Jozef (Hd 7:9-16) en Mozes (Hd 7:17-43). In Psalm 105 vinden we in verhaal van Abraham de belofte van Gods genade, in Jozef de bron van Gods genade, namelijk het lijden van Christus en in Mozes de uitwerking van Gods genade, de verlossing van het volk.

Activiteiten van Gods volk

In 1 Kronieken 16 kunnen we de woorden van de Ps 105:1-15 van deze psalm bijna woordelijk terugvinden. Daar worden de hier gebruikte woorden aan David toegeschreven (1Kr 16:7-22). Dat er geen dichter van deze psalm wordt genoemd, legt nog sterker de nadruk op de inhoud ervan als de uiting van elk gelovig hart. In deze verzen worden eerst de activiteiten genoemd waartoe Gods volk wordt opgeroepen (Ps 105:1-6; 1Kr 16:8-13) en daarna de beloften van God (Ps 105:7-15; 1Kr 16:14-22).

Als we de Ps 105:1-6 lezen, zien we tot welke activiteiten het volk als nakomelingen van Israël en Jakob wordt opgeroepen. De activiteiten bestaan uit loven, aanroepen, bekendmaken (Ps 105:1), zingen, psalmen zingen, aandachtig spreken (Ps 105:2), beroemen, verblijden (Ps 105:3), vragen, zoeken (Ps 105:4), denken (Ps 105:5).

De psalmist begint met op te roepen de HEERE, de God van het verbond, te loven (Ps 105:1). Vervolgens zegt hij dat Gods volk Zijn Naam moet aanroepen, dat wil zeggen Zijn Naam vermelden als zij spreken over Zijn wonderdaden. Dat kunnen alleen zij doen die met Hem in een verbondsrelatie staan. Deze verbinding met God heeft ook een aspect naar buiten, naar de volken om hen heen. “Onder de volken” moet Gods volk getuigenis geven van Gods daden. We zien in dit vers dat het volk “een heilig priesterdom” naar God toe is (Ps 105:1a; 1Pt 2:5) en dat het tevens “een koninklijk priesterdom” naar de volken om hen heen is (Ps 105:1b; 1Pt 2:9).

In al deze activiteiten worden de wonderdaden van de HEERE tot voorwerp van het lied gemaakt en worden de daden uitgestald waarin Hij Zich openbaart, ook tegenover de volken. Wij mogen daarbij bedenken dat voor ons dit alles ver overtroffen wordt door de wonderdaden van de Heer Jezus bij Zijn komst in het vlees, Zijn werk op het kruis, Zijn opstanding en Zijn verheerlijking. Wat een aanleidingen voor ons om dat alles in aanbidding ‘uit te stallen’ voor God!

Gods volk heeft alle reden om voor Hem te zingen en dat te doen met psalmen (Ps 105:2). Psalmen zingen is zingen onder begeleiding van muziekinstrumenten. Daarop sluit de volgende oproep aan: ze moeten “aandachtig van al Zijn wonderen” spreken. God heeft zoveel wonderen voor Zijn volk gedaan. Verderop in de psalm worden er meerdere genoemd. ‘Aandachtig spreken’ houdt in dat ze over Gods wonderen nadenken en daarvan getuigen (vgl. Ps 77:12-13).

De roem van het volk ligt “in Zijn heilige Naam” (Ps 105:3). Gods Naam is heilig. Zo heeft Hij Zich bekendgemaakt (Ex 3:15). Dat zij met Hem verbonden zijn, of beter gezegd, dat Hij hen met Zich heeft verbonden, is alleen Zijn werk. Zij zijn door Hem en voor Hem geheiligd. Er is niets aan henzelf te danken. Het hart dat vol is van de HEERE, “zoekt de HEERE” (Ps 105:3b), “vraagt naar de HEERE” (Ps 105:4a) en “zoekt Zijn aangezicht” (Ps 105:4b). God is de bron van blijdschap. Zijn daden zijn een oorzaak van blijdschap.

De oproep “vraag naar de HEERE en Zijn kracht” (Ps 105:4) is de oproep om Hem en Zijn kracht te hulp te roepen. Wie naar de HEERE vraagt, vraagt ook naar “Zijn kracht” die zichtbaar is geworden in zijn verlossing. God heeft Zijn kracht ten gunste van hem getoond. Het gevolg daar weer van is het verlangen om “Zijn aangezicht voortdurend” te zoeken, dat wil zeggen voortdurend te leven in Zijn tegenwoordigheid. Hulp vragen bij de HEERE is niet maar op afstand iets vragen, het is Zijn aangezicht zoeken, dat wil zeggen dat Hij Zelf met Zijn kracht bij ons komt (vgl. Ps 23:4; Ps 27:8-9; Fp 3:10; Ef 1:19-20).

Het laatste waartoe Gods volk hier wordt opgeroepen, is te denken “aan Zijn wonderen die Hij gedaan heeft, aan Zijn tekenen en de oordelen van Zijn mond” (Ps 105:5). De wonderen die Hij heeft gedaan zijn stuk voor stuk waard om aan te denken en die te bewonderen. Wonderen zijn gebeurtenissen die verwondering bewerken. De psalmist noemt er twee aspecten van: Zijn tekenen en de oordelen van Zijn mond.

Deze wonderen zijn tekenen, dat wil zeggen wonderen met een betekenis, met een boodschap. In dit geval houdt het wonder in dat God achter de boodschap van Mozes stond. Deze tekenen zijn een bekrachtiging, een zegel, voor de boodschap die gebracht wordt (vgl. Mk 16:20). Deze wonderen zijn ook oordelen, dat wil zeggen dat God op een wonderlijke wijze de vijanden en hun goden verslaat. Hij heeft met Zijn mond Zijn oordelen over de vijanden uitgesproken. Daarom heeft Zijn volk niets van hen te vrezen.

De oproep tot al deze activiteiten wordt gedaan aan een volk dat in een bijzondere relatie tot Hem staat. Die relatie wordt gegeven in twee namen met elk een andere toevoeging. Ze zijn “nakomelingen van Abraham”, waaraan wordt toegevoegd “Zijn dienaar” (Ps 105:6a). Met de aartsvader Abraham begint de geschiedenis van het volk, een volk dat gesteld is om God te dienen.

Ze zijn ook “kinderen van Jakob”, waaraan wordt toegevoegd “Zijn uitverkorenen” (Ps 105:6b). Bij “kinderen van Jakob” ligt de nadruk op de zwakheid van hun toewijding aan God en de verkeerde wegen die het volk is gegaan. Daarom is het ook zo mooi dat juist achter deze naam de toevoeging “Zijn uitverkorenen” staat, die ervan spreekt dat God hen ondanks hun zwakheid en verkeerde wegen heeft uitverkoren.

Het verbond van God

De psalmist wijst op “de HEERE” als “onze God” (Ps 105:7). De HEERE is de God van Zijn volk. Hij heeft ook zeggenschap over “heel de aarde”, wat Hij bewijst door daarover Zijn oordelen te laten gaan. We zien dat verderop in de psalm, waar Hij Zijn oordelen over Egypte laat gaan. Die oordelen staan in verband met wat Egypte Zijn volk heeft aangedaan. Zijn volk is Zijn verbondsvolk.

Hij denkt altijd aan Zijn verbond met Zijn volk, een verbond dat “voor eeuwig” is (Ps 105:8; Lk 1:72). Als God aan Zijn verbond denkt, wil dat zeggen dat Hij het vervult. In dat verbond heeft Hij beloften gedaan die “tot in duizend generaties” worden vervuld (vgl. Dt 7:9). Er mogen veel generaties voorbijgaan en grote veranderingen plaatsvinden, maar nooit zal God Zijn verbond vergeten. Hij denkt eraan en vervult elke belofte ervan tot op de letter.

Het is het verbond “dat Hij met Abraham gesloten heeft” (Ps 105:9; Gn 15:18-21). Het is een verbond met Abraham persoonlijk, en in hem met zijn nageslacht. Hij heeft dat verbond met een eed aan Izak bevestigd (Gn 22:16; Gn 26:2-5; 23-24). Daarom is de vervulling ervan niet afhankelijk van de mens.

Ook heeft Hij Zijn verbond “voor Jakob … vastgesteld als een verordening” en “voor Israël [als] een eeuwig verbond” (Ps 105:10; Gn 17:7; Gn 28:13-15; Gn 35:9-13). Wat God heeft vastgesteld, staat vast als een rots en kan door geen mens, ook niet door Jakob in zijn ontrouw, ongedaan worden gemaakt. Jakob is door God Israël ofwel ‘vorst van God’ gemaakt. Het verbond van God met Jakob is voor Jakob een vastgestelde verordening en voor Israël een eeuwig verbond. Daar verandert geen mens iets aan.

Het gaat, kort gezegd, over Gods verkiezende genade en onberouwelijke beloften (Rm 11:29; Lv 26:42-45), en dat alles met het oog op het land Kanaän als hun erfelijk bezit (Ps 105:11). Bij zoveel zegeningen en zekerheden kan het hart niet onbewogen blijven en de mond niet zwijgen.

God heeft gesproken, wat benadrukt wordt door de woorden “door te zeggen”. Wat God zegt, Zijn woorden, is altijd waar en betrouwbaar (Hb 6:13-18). God kan niet liegen. Daarom kunnen we er zeker van zijn dat Hij doet wat Hij zegt. Hij heeft gezegd: “Ik zal u het land Kanaän geven, het gebied dat uw erfelijk bezit is.” Zijn woord is Zijn garantie. Zijn belofte maakt Hij waar. Dat is gebleken, want Hij heeft Zijn volk in Kanaän gebracht.

De bescherming van de HEERE

Vanaf hun prilste bestaan, “toen zij [met] weinig mensen waren”, heeft God voor hen gezorgd (Ps 105:12). Dat ze echt met weinig mensen waren, wordt door de toevoeging “ja, weinigen” onderstreept. Ze waren een gemakkelijke prooi voor kwaadwillende lieden en rovende bendes. Daarbij waren ze “vreemdelingen”, mensen zonder enig recht op verblijf en bescherming (vgl. Hb 11:9). Maar God beschermde hen.

Zo zwierven zij “van volk naar volk” en “van het ene koninkrijk naar het andere volk” (Ps 105:13). Abraham is uit Ur der Chaldeeën vertrokken (Gn 11:31). Hij is in Kanaän gekomen (Gn 12:4-6), hij is naar Egypte gegaan (Gn 12:10-20) en hij heeft als vreemdeling in het Filistijnse Gerar gewoond (Gn 20:1).

Maar God was bij hen. Hij kwam voor hen op en “liet Hij geen mens toe hen te onderdrukken” (Ps 105:14). Hij “bestrafte” zelfs “koningen omwille van hen”. Geen gewoon, sterfelijk mens en geen machthebber hebben een vinger kunnen uitsteken naar Gods uitverkorenen, zonder dat Hij hen bestrafte.

Dat hebben de farao van Egypte en Abimelech van de Filistijnen ervaren (Gn 12:17-20; Gn 20:1-18; Gn 26:6-11). God heeft in duidelijke en dreigende taal tegen hen gezegd: “Raak Mijn gezalfden niet aan, doe Mijn profeten geen kwaad” (Ps 105:15). Zo heeft Hij hen beschermd. Hij heeft erop toegezien dat hun, aan wie Hij Zijn beloften heeft gedaan, geen kwaad is gedaan.

Gods gezalfden zijn zij die Hij voor Zichzelf heeft uitverkoren, die Hij apart heeft gezet om Hem te dienen. Ze behoorden God toe als door Hem geheiligd. Abraham wordt profeet genoemd (Gn 20:7). Ook Izak en Jakob kunnen profeten worden genoemd. Izak heeft een profetie over Jakob uitgesproken (Gn 27:28-29) en Jakob heeft profetieën over zijn zonen uitgesproken (Gn 49:1).

In de Ps 105:12-15 wordt het verleden van het volk beschreven, hoe zwak en kwetsbaar het was. Het laat zien hoe ook wij ons in de wereld kunnen voelen. Dan wordt het volk eraan herinnerd hoe in die omstandigheden, waarin zij een prooi leken te zijn voor vijandige machten, God voor hen is opgekomen.

Copyright information for DutKingComments