Psalms 106:5

Inleiding

Deze psalm vormt een contrast met de vorige psalm. In Psalm 105 spreekt de psalmist over de trouw van God aan Zijn beloften. Hij laat daar zien hoe God steeds bij Zijn volk is geweest, hen heeft beschermd, in alles heeft voorzien wat ze nodig hadden en hen in het land van de belofte heeft gebracht.

De reactie die Hij mocht verwachten, staat in het laatste vers van de vorige psalm (Ps 105:45). De reactie die Hij heeft gekregen, staat in deze psalm. Psalm 106 geeft het verhaal van het tergen van God, het versmaden van het land, het vergeten van Gods beloften. Het is een verhaal van ongeloof, ongehoorzaamheid, opstandigheid en afgoderij.

Dat God ondanks die reacties van Zijn volk toch met hen is doorgegaan, maakt Zijn genade alleen maar des te bewonderenswaardiger. Hij heeft daarvoor wel een rechtvaardige grondslag en dat is de voorbede van Zijn Zoon, waarvan we in de voorbede van Mozes een beeld zien (Ps 106:23).

Psalm 105 en Psalm 106 geven ons de geschiedenis van Israël, niet als een dorre opsomming van feiten, maar als woorden van gebed en lofzang. De aanleiding is de goedertierenheid en de trouw van God enerzijds en het falen van het volk anderzijds. Profetisch vinden we dit al in het gebed van Salomo tot God in 1 Koningen 8.

In Psalm 106 vinden we de geschiedenis van de reis van het volk Israël, nu niet gezien als onder de genade van God, maar onder de wet van Sinaï. Zonder zelfkennis hebben zij tot drie keer toe tegen God gezegd: “Alles wat de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen” (Ex 19:8; Ex 24:3; 7). In antwoord op deze overmoedige uitspraak gaf de HEERE Zijn wet: “Mijn verordeningen en Mijn bepalingen moet u in acht nemen. De mens die ze houdt, zal erdoor leven. Ik ben de HEERE” (Lv 18:5).

De wet bleek echter krachteloos te zijn om het volk te zegenen omdat de zegen afhankelijk was van het vermogen van het vlees om de wil van God te doen (Rm 8:3). De onmogelijkheid daarvan zien we in deze psalm geïllustreerd.

Indeling van de psalm

Ps 106:1-5 Lofzang

Ps 106:6-12 Het falen in Egypte

Ps 106:13-23 Het falen in de woestijn

Ps 106:24-33 Het falen bij het veroveren van het land

Ps 106:34-42 Het falen in het beloofde land

Ps 106:43-48 Conclusie en opnieuw lofzang

Lofprijzing en gebed

De psalmist begint met de uitroep “halleluja!” (Ps 106:1). Daarmee sluit hij de psalm ook af. Het is een aansporing aan anderen om met de psalmist de HEERE te loven, net als in Psalm 104 waar dit woord de eerste keer voorkomt (Ps 104:35). Deze psalm is de eerste psalm die zowel begint als eindigt met de oproep “halleluja!” Dit gebeurt vanaf Psalm 111 tot het einde van het boek in nog negen andere psalmen. De reden is dat Gods goedheid, die is gebleken in Zijn goedertierenheid, in staat is om Israël, ondanks zijn falen, te redden. Voorwaarde is dat Israël eerst zijn falen erkent. Dat is wat we vinden in Psalm 106.

Het is niet mogelijk Gods heilsgeschiedenis, van welke kant ook bezien, te bespreken zonder Hem te loven om Zijn grote goedertierenheid en trouw. De psalmist zegt nog een keer “loof de HEERE”, waarna dan de aanleiding gegeven wordt: ”Want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.” Hij is goed, dat is Zijn Wezen. Daarom is Zijn goedertierenheid voor eeuwig, want Hij verandert nooit. Dit zal in het vrederijk openlijk gezien en genoten worden.

De psalmist vraagt zich af waar de mensen zijn die “de machtige daden van de HEERE” kunnen “verwoorden” (Ps 106:2). Zijn er wel mensen die dat kunnen en willen? Niemand kan het naar waarde en ten volle. Maar velen willen er niet eens een begin mee maken omdat ze met hun eigen zaken bezig zijn, die vinden ze belangrijker. En wie is in staat “al Zijn lof” te “verkondigen”? Het verkondigen van Zijn lof zal door de gelovigen nooit ten volle kunnen gebeuren, want Hij is verheven boven alle lof en prijs (Ne 9:5). Maar wie zal het niet willen doen naar de maat van wat er wel van wordt gezien?

De machtige daden verwoorden en de lof verkondigen blijft onvolkomen door het beperkte begrip ervan. Het geheel ervan is niet te omvatten, laat staan te omschrijven. Wat wel kan en wat God van de Zijnen verwacht, is dat zij zich aan het recht houden en te allen tijde gerechtigheid doen (Ps 106:3). Het gelovig overblijfsel kan dat alleen doen op grond van de goedertierenheid en trouw van de HEERE, in tegenstelling tot wat het volk van nature is (Ps 106:6-43). Als ze dat doen, zijn ze “welzalig” of ‘gelukkig’. Daartegen ingaan of er geen rekening mee houden is geen kwestie van zwakheid, maar van onwil.

Na zijn lofprijzing spreekt de psalmist een gebed uit (Ps 106:4). Hij vraagt de HEERE aan hem te denken en dat te doen naar het welbehagen dat Hij in Zijn volk heeft. Hij vraagt daarmee of de HEERE hem wil laten delen in de zegen die Hij voor Zijn volk heeft in het vrederijk, als de Messias regeert. Dat blijkt uit zijn vraag of de HEERE naar hem wil omzien met Zijn heil, of behoudenis, dat wil zeggen hem daaraan deel wil geven.

Als de HEERE dat doet, betekent dat voor hem dat hij veel zegen zal ontvangen. Die zegen is in de eerste plaats dat hij “het goede van Uw uitverkorenen mag zien” (Ps 106:5). Gods volk is het voorwerp van Zijn uitverkiezing. Zij die ertoe behoren, zijn bijzonder bevoorrecht, want zij zijn het in zichzelf niet waard. Dat geldt ook voor ons als nieuwtestamentische gelovigen. Wij zijn ook uitverkoren en ook uitsluitend op grond van genade, en in Christus.

De tweede zegen is dat hij zich “mag verblijden met de blijdschap van Uw volk”. Als Gods volk in de zegen van het vrederijk is, zal het zich met blijdschap verblijden. Als de psalmist dat ziet, zal hem dat ook verblijden. Delen in de behoudenis van het vrederijk is delen in de blijdschap.

De derde zegen is dat hij zich “mag beroemen met Uw eigendom”. Hier gaat het ook om het volk van God, want dat is het “persoonlijk eigendom” van de HEERE (Dt 7:6). De psalmist ziet ernaar uit zich samen met Gods volk te beroemen over de grote voorrechten die verbonden zijn aan het feit dat zij het eigendom van God zijn. Voor ons geldt dat wij, wat we persoonlijk bezitten, samen met alle heiligen mogen delen (vgl. Ef 3:16-18).

Copyright information for DutKingComments