Psalms 113:3

Inleiding

Psalm 111 is een lofzang over de daden van God in de verlossing. Psalm 112 is een lofzang over de zegen van God over de Godvrezenden. Psalm 113 is een lofzang over de heerlijkheid van de HEERE tegenover ellendige mensen.

Psalm 113 is de eerste van een serie psalmen (Psalmen 113-118) die hallel-psalmen of lofpsalmen worden genoemd. Ze worden gezongen bij de grote feesten – Pascha, Pinksterfeest en Loofhuttenfeest (Mt 26:30; Mk 14:26).

In Psalm 113 wordt de HEERE bezongen in Zijn onvergelijkbare grootheid en verhevenheid (Ps 113:1-4) en in de diepe neerbuigendheid van Zijn liefde tot de ellendige (Ps 113:5-9). We vinden dit terug in de lofzang van Hanna (1Sm 2:1-10) en in de lofzang van Maria (Lk 1:46-55). In Hanna zien we de onvruchtbare (Ps 113:9) en in Maria de geringe en arme (Ps 113:7).

Het midden, het centrum, is de vraag die in Ps 113:5 wordt gesteld: “Wie is als de HEERE, onze God?”. Dit is het thema van deze psalm.

Wij als schepselen kennen grenzen, wij zijn beperkt in tijd en ruimte. We kennen lengte, breedte, hoogte en diepte. De HEERE is niet te meten, Zijn heerlijkheid kent geen grenzen:

Zijn lengte: tot in eeuwigheid (Ps 113:2).

Zijn breedte: vanwaar de zon opgaat tot waar hij ondergaat (Ps 113:3).

Zijn hoogte: verheven boven alle volken … boven de hemelen (Ps 113:4).

Zijn diepte: Die zeer laag neerziet (Ps 113:6-9).

Het doet denken aan wat we in de brief aan de Efeziërs lezen: “Opdat u ten volle in staat bent te begrijpen met alle heiligen, wat de breedte, lengte, hoogte en diepte is, en te kennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat u vervuld wordt tot de hele volheid van God” (Ef 3:18-19). Hierop kan alleen eeuwige aanbidding volgen: “Hem nu, Die in staat is zeer overvloedig te doen boven alles wat wij bidden of denken, naar de kracht die in ons werkt, Hem zij de heerlijkheid in de gemeente en in Christus Jezus, tot in alle geslachten van alle eeuwigheid! Amen” (Ef 3:20-21).

Aansporing om de HEERE te loven

De psalm begint met de uitroep “halleluja”, loof de HEERE, die tegelijk een oproep is om Hem te loven (Ps 113:1). De ”dienaren van de HEERE” worden met name aangespoord om de HEERE te loven. Daarmee wordt het hele volk bedoeld (Ex 19:6) en in het bijzonder de Levieten en de priesters.

Na het lijden van de Knecht van de HEERE in Jesaja 53 vinden we in Jesaja 54-66 ook sprake van de knechten (dienaren) van de HEERE als een aanduiding voor het gelovig overblijfsel van Israël, zij die de HEERE vrezen. Deze dienaren van de HEERE zijn de resultaten van de daden van de HEERE in Psalm 111. In Psalm 112 vinden we de zegeningen van de HEERE over deze dienaren van de HEERE. En nu vinden we hier in Psalm 113 de heerlijkheid van de HEERE over deze dienaren van de HEERE.

De eerste opdracht die dienaren moeten uitvoeren, is het loven van “de Naam van de HEERE”. Zijn Naam houdt alles in wat Hij is. Die Naam moet worden geloofd, niet slechts af en toe, bij bepaalde gelegenheden, maar altijd, “van nu aan tot in eeuwigheid” (Ps 113:2) en overal, “vanwaar de zon opkomt tot waar hij ondergaat” (Ps 113:3).

Het betekent dat het alle generaties door moet gebeuren en dat het nu levende geslacht daarmee moet beginnen. Ze kunnen daarmee beginnen omdat ze nu gereinigd zijn en een nieuw hart hebben (Ez 36:25-26). Er moet continuïteit in de lofprijzing zijn door de eeuwen heen. Elke generatie moet leven in ontzag voor die Naam. Als dat ontzag er is, als Hij wordt erkend in Zijn majesteit en verhevenheid, zal Zijn Naam worden geloofd.

Die Naam moet worden geprezen, niet slechts hier en daar in Israël, maar overal op aarde, “vanwaar de zon opkomt tot waar hij ondergaat” (Zf 2:11b; Ml 1:11). Er moet continuïteit in de lofprijzing zijn op de hele aarde (Ps 50:1). De lofprijzing moet met de zon meedraaien. Het betekent ook dat we Hem de hele dag loven, van zonsopgang tot zonsondergang.

“De Naam van de HEERE”, een uitdrukking die hier drie keer wordt genoemd, moet worden geheiligd en worden geloofd en geprezen. De naam “HEERE” geeft aan dat het hier bijzonder gaat over Zijn verbondsrelatie met Zijn volk. Dit moet Gods volk als Zijn dienaren extra tot lofprijzing aansporen (Ex 3:16).

Copyright information for DutKingComments