Psalms 116:15

Dankzegging

De psalmist vloeit nu over van dankbaarheid. Hij worstelt met de vraag hoe hij zijn dankbaarheid voor zo’n groot genadebewijs kan uiten (Ps 116:12). Gelukkig heeft de HEERE in de wet aan de Israëlieten de mogelijkheid gegeven om de dankbaarheid te uiten door lofoffer en door gelofteoffer te brengen (Lv 7:11-21). Een lofoffer ofwel een dank- of vredeoffer is een offer dat uit dankbaarheid wordt gebracht. Een gelofteoffer is een offer dat door de offeraar beloofd is als gelofte in zijn nood, en is dus een verplicht offer.

De psalmist spreekt niet over één weldaad, maar over “weldaden”, wat een veelheid aan weldaden veronderstelt. God heeft hem niet alleen van de dood verlost, maar ook van angsten, benauwdheid, verdriet, tranen en struikelingen. Hij heeft hem bewaard en Zich over hem ontfermd.

Maar hoe zou hij al die weldaden kunnen vergelden? Dat is immers onmogelijk. Er is geen enkele tegenprestatie te leveren die enigszins als compensatie zou kunnen dienen. Toch is er wel een manier waarop God kan worden gedankt voor wat Hij heeft gedaan. Dat is door het heffen van “de beker van het heil” en daarbij “de Naam van de HEERE aanroepen” (Ps 116:13).

De Ps 116:13-14 lopen parallel met de Ps 116:17-18. De beker van het heil van Ps 116:13 loopt parallel met het dankoffer van Ps 116:17. Bij een beker gaat het om de inhoud. De inhoud is hier het heil of de behoudenis die is ervaren. Het heffen van die beker is een symbolische handeling die de dankbaarheid voor de behoudenis tot uitdrukking brengt (vgl. 1Ko 10:16a). Het gaat hier om een plengoffer dat een vuuroffer, zoals een lofoffer en gelofteoffer (Ps 116:14; 17-18) moet vergezellen. Het plengoffer wordt aan de voet van het brandofferaltaar uitgegoten in de tegenwoordigheid van heel het volk.

Het is als een hefoffer: de dankbaarheid wordt omhooggetild, boven alles uit, en aan God aangeboden. Tegelijk daarmee wordt de Naam van de HEERE aangeroepen, nu niet om Hem Zijn hulp te vragen, maar om Hem te aanbidden en te prijzen voor wat Hij heeft gedaan. De nieuwtestamentische gelovigen doen dat bij de viering van het avondmaal.

In zijn nood heeft de psalmist geloften gedaan (Ps 116:14). Die wil hij nu nakomen (vgl. Ps 66:13-14). Zijn geloften heeft hij persoonlijk gedaan tegenover God. Hij wil ze nakomen door het gelofteoffer met het bijhorende plengoffer in het openbaar, “in tegenwoordigheid van al Zijn volk”, aan God te brengen. Het hele volk van God moet horen van Zijn hulp en de zegen de Hij heeft gegeven, opdat zij in zijn vreugde over al de weldaden van God kunnen delen. Dan kunnen ze instemmen met de lofprijzing die Hem daarvoor toekomt.

De psalmist is gered van de dood. Maar er zijn getrouwen die wel de dood sterven. Het kan erop lijken dat hun gebeden niet zijn verhoord. De psalmist wijst er dan, onder de leiding van de Heilige Geest op, dat hun dood “kostbaar is in de ogen van de HEERE” (Ps 116:15). De vijanden hebben afgerekend met mensen die ze liever kwijt dan rijk zijn, maar voor God zijn het “Zijn gunstelingen”. Zij staan in Zijn bijzondere gunst.

De dood van de goddelozen is geen vreugde voor de HEERE (Ez 18:23; Ez 33:11). Dat is de dood van zijn gunstelingen – Hebreeuws chasid, dat zijn zij die trouw zijn aan het verbond – wel. Het woord ‘kostbaar’ heeft de betekenis van ‘zeldzaam’. De HEERE heeft dat laten zien door de psalmist, die in “banden van de dood” en in “angsten van het graf” is geweest (Ps 116:3), daaruit te bevrijden (Ps 116:8). Dit zal door Gods gunstelingen, het overblijfsel dat het vrederijk ingaat, worden gezegd.

We kunnen dit in een andere zin profetisch toepassen, namelijk op de tweede groep martelaars in het boek Openbaring (Op 13:7). [De eerste groep wordt genoemd in Openbaring 6 (Op 6:9-11).] Over hen zegt een stem uit de hemel: “Schrijf: gelukkig de doden die in [de] Heer sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten van hun arbeid; want hun werken volgen hen” (Op 14:13). Paulus vergelijkt zijn eigen marteldood met het uitgieten van het plengoffer of drankoffer over het brandoffer (Fp 2:17).

De dood van Gods gunstelingen gaat niet buiten Gods wil om. Hun dood maakt geen einde aan Gods plannen met hen, maar helpt juist om Zijn hoge plannen met hen te verwezenlijken. Zij zullen deel hebben aan de opstanding van de rechtvaardigen. Dan zal Hij hun trouw tot in de dood belonen met “de kroon van het leven” (Op 2:10b) en zij zullen “stralen als de zon in het koninkrijk van hun Vader” (Mt 13:43a).

Na dit intermezzo over de dood van Gods gunstelingen gaat de psalmist in Ps 116:16 verder met het beschrijven van zijn eigen situatie. Hij verklaart plechtig en met grote dankbaarheid tegenover de HEERE dat hij Zijn dienaar is. Dat doet hij in het besef van al de weldaden die de HEERE hem heeft gegeven. Ook wij zullen ernaar verlangen de Heer te dienen als we ons bewust zijn hoeveel weldaden we van Hem door Zijn werk op het kruis hebben gekregen.

In zijn grote dankbaarheid voor wat de HEERE voor hem heeft gedaan, vermeldt hij ook de rol die zijn moeder in zijn opvoeding heeft gespeeld (vgl. Ps 86:16). Dat de psalmist haar “Uw dienares” noemt, betekent dat zij een Godvrezende vrouw is geweest, die God heeft gediend. Zij zal hem in de dingen van God hebben onderwezen (vgl. 2Tm 1:5).

Als we iets voor de Heer mogen doen, is het goed ons te herinneren aan wie we veel te danken hebben voor onze geestelijke opvoeding. Dat kunnen onze ouders zijn, dat kunnen ook rijpere gelovigen zijn die ons hebben geholpen in onze geestelijke groei (vgl. 1Th 2:7; 11). Het voorkomt dat we ons gaan beroemen op onze kwaliteiten en werkzaamheden. De Heer heeft alles voorbereid om ons tot Zijn dienaar te maken en het werk te doen dat Hij voor ons in gedachten heeft gehad (Ef 2:10).

Die vrijheid om Hem te dienen is Zijn werk. Hij heeft de boeien waarmee de psalmist gevangen was, losgemaakt. De psalmist ervaart zijn bevrijding als een vrijlating uit de gevangenis. Zo zaten wij gevangen in de boeien van de zonde. De Heer Jezus heeft ons van die boeien bevrijd (Rm 6:17) en nu mogen we voor Hem leven en Hem dienen in ons leven.

De Ps 116:17-18 zijn, behalve de beginzin, gelijk aan de Ps 116:13-14. In Ps 116:17 gaat het om het lofoffer, in Ps 116:18 om het gelofteoffer. De bevrijding uit de gevangenis, het losmaken van de boeien, is aanleiding om God “een offer van dankzegging” te brengen (Ps 116:17). Een dank- of vredeoffer wordt gebracht als er een gelofte is gedaan (Lv 7:16). Van zo’n offer mogen ook anderen eten. Het is een maaltijdoffer. Dat komt in het volgende vers tot uiting.

In zijn gevangenschap heeft de psalmist geloften gedaan (Ps 116:18; vgl. Ps 56:13-14; Jn 2:9). Die wil hij nu nakomen. Zijn geloften heeft hij persoonlijk gedaan tegenover God. Hij wil ze nakomen in het openbaar, “in tegenwoordigheid van al Zijn volk”. Het hele volk van God moet horen van de bevrijding die Hij heeft gegeven, opdat zij in zijn vreugde over al de weldaden van God kunnen delen (vgl. Ps 107:10-18).

Hij zegt dit hier voor de tweede keer (Ps 116:14; 18). Dat legt er nadruk op en onderstreept het belang ervan. Daarbij wordt deze tweede keer duidelijk dat hij dat alleen maar kan doen op de plaats die de HEERE heeft uitverkoren om daar Zijn Naam te doen wonen (Dt 12:5-14), namelijk de tempel, het huis van God in Jeruzalem, daar waar de HEERE Zelf nu woont.

De plaats waar de lofprijzing gebeurt en waar de maaltijd wordt gehouden, is “in de voorhoven van het huis van de HEERE” (Ps 116:19). Het is een feest in de tegenwoordigheid van de HEERE. Hij is de Gastheer, om Hem gaat het. Hij heeft alles ten goede doen keren en Hij is daarvoor alle dank waard.

Dan richt de psalmist spontaan het woord tot Jeruzalem, waar het huis van de HEERE staat, en zegt: “In uw midden, Jeruzalem.” Het hart van de Godvrezende Jood is ten nauwste verbonden aan de stad Jeruzalem, de stad van de grote Koning, waar God woont. Er is voor hem geen grotere vreugde denkbaar dan in het midden van die stad te zijn, omdat hij daar op de innigste manier de gemeenschap met God kan beleven. Hij eindigt dan ook met opnieuw een “halleluja”, prijs de HEERE.

In Psalm 115, de eerste hallel-psalm van na de paasmaaltijd, is de lofprijzing vanwege de almacht van de HEERE. In Psalm 116 is de lofprijzing vanwege de genade van de HEERE (Ps 116:5), vanwege Zijn rechtvaardigheid en erbarming.

Copyright information for DutKingComments