Psalms 118:11

De vijanden neergehouwen

In de tijd van benauwdheid wordt het overblijfsel omringd door “alle heidenvolken” (Ps 118:10; Ps 83:4-9; Zc 12:2-3; Zc 14:2). In de Ps 118:5-9 heeft het overblijfsel gezegd dat de HEERE bij hen is en hun toevlucht is. Daarom kunnen ze zeggen dat ze hen “in de Naam van de HEERE” hebben “neergehouwen” (vgl. 1Sm 17:45; Mi 5:4-5). Dit zeggen ze in de Ps 118:10-12 tot drie keer toe.

In Ps 118:11 spreken ze nog een keer uit dat de heidenvolken hen hadden omringd. Ze zeggen het zelfs twee keer, waarbij ze de tweede keer door een bekrachtigend “ja” vooraf laten gaan. Het door hun vijanden omringd zijn voelde voor hen als een verstikkende wurggreep. Maar ze hebben zich daaruit bevrijd door zich te beroepen op “de Naam van de HEERE”, de God Die bij hen is op grond van het verbond met hen.

De heidenvolken hadden hen “omringd als bijen” (Ps 118:12; vgl. Dt 1:44; Js 7:18). Een wolk bijen die op mensen afkomen, doen hen in paniek vluchten. In het geval van het overblijfsel is het gevaar van de bijen “uitgedoofd als een doornenvuur”. Het overblijfsel heeft zijn toevlucht gezocht “in de Naam van de HEERE”. Het vuur van Zijn oordeel heeft de heidenvolken als een doornenvuur verbrand, dat wil zeggen zeer snel, zo snel als doornen verbranden (vgl. Js 33:12). Daardoor is het gevaar van de heidenvolken verdwenen.

Wij worden ook omgeven door heidenvolken, door mensen die God niet kennen en niet willen kennen. Zij willen ons hun wil opleggen en dat wij ons aan hen onderwerpen. We zien dat in antigoddelijke wetgeving. Alleen de Naam van de Heer Jezus, de gemeenschap met Hem, kan ons van de wurggreep bevrijden waardoor we anders verstikt worden in ons getuigenis voor Hem. Om niet in de wurggreep te raken, moeten we de wapenrusting aandoen die God ons ter beschikking heeft gesteld (Ef 6:10-18). Daarbij moeten wij bedenken dat onze strijd niet is tegen vlees en bloed.

De psalmist zegt: “Zeer hard had u mij weggestoten, zodat ik [bijna] viel, maar de HEERE heeft mij geholpen” (Ps 118:13). Het gaat hier om de Assyriër, de tuchtroede van God, die alles op alles heeft gezet om het gelovig overblijfsel uit te roeien. Dat is hem niet gelukt, omdat het overblijfsel in de Naam van de HEERE heeft gestreden.

Ze geven de HEERE de eer voor de overwinning als ze zeggen: “De HEERE is mijn kracht en mijn psalm” (Ps 118:14). Dit is wat Mozes heeft gezongen, nadat het volk bevrijd is van de achtervolgende Egyptenaren die zijn omgekomen in de Rode Zee (Ex 15:2). Hier wordt de laatste bevrijding van het volk in de eindtijd uit de grote verdrukking verbonden aan de eerste bevrijding van het volk, de bevrijding uit de slavernij van Egypte. We zien deze verbinding ook tussen het lied van Mozes en het lied van het Lam (Op 15:3).

Copyright information for DutKingComments