Psalms 118:3

Inleiding

Psalm 118 is de laatste psalm van de hallel-psalmen (Psalmen 113-118). Daarmee is deze psalm het laatste lied dat, voor zover wij weten, de Heiland heeft gezongen in de nacht dat Hij overgeleverd zou worden in de handen van mensen (Mt 26:30). Hij wist dat enkele uren later de vervulling zou komen.

In Ps 118:27 herkennen we een van de feesten van de HEERE uit Leviticus 23. De Talmoed zegt dat het hier gaat om het Loofhuttenfeest dat is gevierd toen de muren van Jeruzalem herbouwd waren door Nehemia (Ne 8:15-19). Ook het verband met de andere psalmen wijst dat het hier gaat om het Loofhuttenfeest, dat profetisch wijst naar de zegeningen van het vrederijk (Zc 14:16-19).

De HEERE is goed

De psalmist vertegenwoordigt in deze psalm het gelovig overblijfsel. In hem horen we het overblijfsel spreken. De psalm begint met de uitroep en oproep die we zo vaak horen: “Loof de HEERE, want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig (Ps 118:1; Ps 106:1; Ps 107:1; Ps 136:1-26). De eerste keer dat we deze uitdrukking tegenkomen, is in het loflied dat van David in 1 Kronieken 16 staat opgetekend (1Kr 16:34).

Het is de belijdenis dat alle overwinningen van het volk en hun voorspoed niet aan hun eigen kracht of bekwaamheid, maar aan de goedheid van de HEERE te danken zijn, aan Zijn trouw aan Zijn verbond.

Steeds weer worden we er daardoor op gewezen

1. Wie de HEERE is: “Hij is goed”,

2. wat Hij doet: Hij bewijst “Zijn goedertierenheid”, dat is Zijn verbondsliefde,

3. en dat dit eindeloos zo is: “voor eeuwig”, want Hij is de Eeuwige en verandert nooit.

Steeds weer als de gelovige dit opmerkt of erop wordt gewezen, kan hij niet anders dan Hem daarvoor loven. In Psalm 136 horen we dat uitvoerig op indrukwekkende wijze. Elke handeling, elk bewijs ervan, ontlokt deze uitroep en oproep aan het gelovige hart.

Na de uitroep van de psalmist spoort hij drie groepen aan om hetzelfde te zeggen: “Zijn goedertierenheid is voor eeuwig” (Ps 118:2-4). In Psalm 115 zijn deze zelfde drie groepen opgeroepen om op de HEERE te vertrouwen (Ps 115:9-11) en is tegen hen gezegd dat de HEERE hen zal zegenen (Ps 115:12-14).

“Israël” (Ps 118:2) is het hele volk, “het huis van Aäron” (Ps 118:3) is de priesterfamilie en “wie de HEERE vrezen” (Ps 118:4), zijn alle individuele Godvrezenden van het volk. Gods goedertierenheid verbindt het volk, maakt het tot een priestervolk, terwijl iedere individuele gelovige getuigt van Gods goedertierenheid. We kunnen zelfs zeggen dat, omdat in Psalm 117 de volken opgeroepen worden om de HEERE te loven, de oproep aan degenen die de HEERE vrezen niet alleen geldt voor het volk Israël, maar alle individuele personen die de HEERE vrezen, ook onder de volken.

In de volgende verzen (Ps 118:5-14) zien we dan de praktijk en het leven van een individuele Israëliet die de HEERE vreest. De taal van dit gedeelte is de taal van het boek Exodus, de verlossing uit Egypte. De inhoud is profetisch, namelijk de verlossing van het overblijfsel van Israël in de eindtijd, hier de verlossing uit de hand van de volken (Ps 118:10).

Copyright information for DutKingComments