Psalms 118:5-14

De HEERE is bij mij

De psalmist vertelt waarom hij oproept om de HEERE te loven voor Zijn goedertierenheid. Hij heeft “uit de benauwdheid … tot de HEERE geroepen” en “de HEERE” heeft hem “verhoord [en] in de ruimte [gezet]” (Ps 118:5; vgl. Ps 4:2; Ps 18:20). Hij getuigde dat op grond van het verbond, op grond van de goedertierenheid van de HEERE, Hij het hulpgeroep van de psalmist heeft verhoord en hem verlost. “In de ruimte [gezet]” betekent ‘verlost’, dat is ook zo weergegeven in de Septuaginta, de Griekse vertaling van het Oude Testament.

De psalmist vertegenwoordigt hier het volk, dat wil zeggen het gelovig overblijfsel, dat in benauwdheid is geweest en daarin tot de HEERE heeft geroepen. De HEERE heeft het roepen verhoord. Uit een nauwe plaats heeft het overblijfsel geroepen en de HEERE heeft met een ruime plaats geantwoord. Hij heeft uit de benauwdheid uitgevoerd en in de ruimte van de vrijheid gezet.

De HEERE heeft het overblijfsel, dat Zijn volk is, niet in de ruimte gezet om het daarna aan zichzelf over te laten. Hij is bij Zijn volk (Ps 118:6; Hb 13:6). Het volk is zich dat bewust en spreekt dat ook uit. Dit geeft volkomen rust aan het eerst zo angstige hart. Nu is er geen vrees meer. Het overblijfsel zegt zelfs met grote vrijmoedigheid: ”Wat kan een mens mij doen?” (vgl. Ps 56:12; Rm 8:31).

Vertrouwen op de HEERE drijft de vrees uit, net als bij vertrouwen op de HEERE en op Zijn woord (Ps 56:11-12; vgl. 1Jh 4:18). “God heeft ons niet gegeven een geest van bangheid, maar van kracht, liefde en bezonnenheid” (2Tm 1:7). De wijze koning Salomo heeft ooit gezegd: “Mensenvrees legt [iemand] een valstrik, maar wie op de HEERE vertrouwt, wordt in een veilige vesting gezet” (Sp 29:25).

Nog eens zegt de psalmist dat de HEERE bij hem is (Ps 118:7). Er zijn er nog meer bij hem, want de HEERE is “te midden van wie mij helpen”. Hij is met anderen in eenzelfde positie en heeft steun aan de anderen. Zij zouden hem echter nooit kunnen helpen als de HEERE niet bij hen zou zijn. De HEERE is de enige, ware steun. Omdat Hij te midden van hen is, is de overwinning op zijn haters zeker. Hij kan op hen neerzien omdat ze allemaal verslagen om hem heen liggen (vgl. Ex 14:30-31).

Het overblijfsel heeft door de grote benauwdheid vanwege de tuchtiging van de HEERE door de koning van het noorden, geleerd hun vertrouwen op de HEERE te stellen. Eerder hebben ze steeds de toevlucht tot hulp van mensen genomen, nu eens tot Egypte (Js 31:1), dan weer tot Assyrië (Hs 5:13; Hs 7:11). In de toekomst zullen ze dat doen bij het herstelde Romeinse rijk ofwel de Verenigde Staten van Europa. Ze hebben daarvan de nutteloosheid ervaren en daartegenover de ervaring opgedaan van de hulp van de HEERE.

Daarom belijden ze tot twee keer toe dat het “beter” is “tot de HEERE de toevlucht te nemen dan op de mensen te vertrouwen”, zelfs al zouden dat “edelen” zijn (Ps 118:8-9; vgl. Ps 146:3). Gewone mensen (Ps 118:8) en edelen (Ps 118:9) zijn vergelijkbaar met ‘kleinen en groten’ in Psalm 115 (Ps 115:13). De hulp van mensen, of ze nu een lage of een hoge positie bekleden, baat niets. Alleen de HEERE is in staat om uit de nood te bevrijden. Dat is een les die we steeds weer moeten leren.

De vijanden neergehouwen

In de tijd van benauwdheid wordt het overblijfsel omringd door “alle heidenvolken” (Ps 118:10; Ps 83:4-9; Zc 12:2-3; Zc 14:2). In de Ps 118:5-9 heeft het overblijfsel gezegd dat de HEERE bij hen is en hun toevlucht is. Daarom kunnen ze zeggen dat ze hen “in de Naam van de HEERE” hebben “neergehouwen” (vgl. 1Sm 17:45; Mi 5:4-5). Dit zeggen ze in de Ps 118:10-12 tot drie keer toe.

In Ps 118:11 spreken ze nog een keer uit dat de heidenvolken hen hadden omringd. Ze zeggen het zelfs twee keer, waarbij ze de tweede keer door een bekrachtigend “ja” vooraf laten gaan. Het door hun vijanden omringd zijn voelde voor hen als een verstikkende wurggreep. Maar ze hebben zich daaruit bevrijd door zich te beroepen op “de Naam van de HEERE”, de God Die bij hen is op grond van het verbond met hen.

De heidenvolken hadden hen “omringd als bijen” (Ps 118:12; vgl. Dt 1:44; Js 7:18). Een wolk bijen die op mensen afkomen, doen hen in paniek vluchten. In het geval van het overblijfsel is het gevaar van de bijen “uitgedoofd als een doornenvuur”. Het overblijfsel heeft zijn toevlucht gezocht “in de Naam van de HEERE”. Het vuur van Zijn oordeel heeft de heidenvolken als een doornenvuur verbrand, dat wil zeggen zeer snel, zo snel als doornen verbranden (vgl. Js 33:12). Daardoor is het gevaar van de heidenvolken verdwenen.

Wij worden ook omgeven door heidenvolken, door mensen die God niet kennen en niet willen kennen. Zij willen ons hun wil opleggen en dat wij ons aan hen onderwerpen. We zien dat in antigoddelijke wetgeving. Alleen de Naam van de Heer Jezus, de gemeenschap met Hem, kan ons van de wurggreep bevrijden waardoor we anders verstikt worden in ons getuigenis voor Hem. Om niet in de wurggreep te raken, moeten we de wapenrusting aandoen die God ons ter beschikking heeft gesteld (Ef 6:10-18). Daarbij moeten wij bedenken dat onze strijd niet is tegen vlees en bloed.

De psalmist zegt: “Zeer hard had u mij weggestoten, zodat ik [bijna] viel, maar de HEERE heeft mij geholpen” (Ps 118:13). Het gaat hier om de Assyriër, de tuchtroede van God, die alles op alles heeft gezet om het gelovig overblijfsel uit te roeien. Dat is hem niet gelukt, omdat het overblijfsel in de Naam van de HEERE heeft gestreden.

Ze geven de HEERE de eer voor de overwinning als ze zeggen: “De HEERE is mijn kracht en mijn psalm” (Ps 118:14). Dit is wat Mozes heeft gezongen, nadat het volk bevrijd is van de achtervolgende Egyptenaren die zijn omgekomen in de Rode Zee (Ex 15:2). Hier wordt de laatste bevrijding van het volk in de eindtijd uit de grote verdrukking verbonden aan de eerste bevrijding van het volk, de bevrijding uit de slavernij van Egypte. We zien deze verbinding ook tussen het lied van Mozes en het lied van het Lam (Op 15:3).

Copyright information for DutKingComments