Psalms 119:111

/nun/ Van lijden naar heerlijkheid

De letter nun heeft het pictogram van ‘een groeiend zaad’ of van ‘een vis’, dat spreekt van ‘voortzetting’ of ‘tegen de stroom in zwemmen’. De letter heeft twee vormen, namelijk een normale vorm en een sluitletter. De normale vorm is een gebogen lijn, terwijl de sluitletter een lange, rechtopstaande lijn is. Samen spreken deze vormen van de voortzetting van lijden naar verheerlijking (Lk 24:26; Fp 2:5-11). Deze weg mogen ook wij bewandelen, want wij zullen met Christus verheerlijkt worden, ten minste, als wij ook met Hem lijden (Rm 8:17b).

De getalswaarde van de nun is vijftig, dat spreekt van volkomen herstel, bijvoorbeeld het jubeljaar is het vijftigste jaar, en Pinksteren is de vijftigste dag na de opstanding van de Heer.

Het woord nun is verwant met het Hebreeuwse woord voor lamp die licht verspreidt. Dit licht is nodig om verder te kunnen gaan. Zo begint dit nun couplet met ‘een lamp voor mijn voet’ (Ps 119:105). Het licht van Gods Woord in dit nun couplet maakt duidelijk dat de weg van de psalmist naar de heerlijkheid altijd langs de weg van het lijden moet gaan. Dat is de weg waarop wordt gesnoeid om meer vrucht te dragen tot Gods heerlijkheid (Jh 15:2). Ook de weg naar God toe in het heiligdom is alleen mogelijk door het licht van de kandelaar. Zo hebben we het licht van het Woord nodig om langs de nieuwe en levende Weg het heiligdom in te gaan (Hb 10:19).

Het Woord van God verspreidt geen duisternis, maar licht (Sp 6:23a). Het is een lamp die voor de voet van de gelovige schijnt, waardoor hij weet waar hij de volgende voetstap moet zetten in een wereld die volledig duister is. Een illustratie daarvan is de vuurkolom in de nacht tijdens de woestijnreis van Israël op weg naar het beloofde land. Deze duisternis kan er de oorzaak van worden dat de psalmist verdwaalt of ten val komt in zijn wandel in de wereld die geestelijk gezien een woestijn is.

Omdat het Woord van God licht geeft, heeft de rechtvaardige de vaste wil om Gods “rechtvaardige bepalingen” in acht te nemen (Ps 119:106). Hij beseft dat hij op een zwak moment, door de aanhoudende verdrukkingen (Ps 119:107-110), verleid zou kunnen worden om toe te geven aan de druk en het Woord los te laten. Daarom verklaart hij op plechtige wijze met het zweren van een eed dat hij zijn wil in daden zal omzetten. Deze overtuiging spreekt iemand alleen uit als hij de waarde van Gods Woord als gids voor zijn leven kent én aanvaardt.

De vaste wil hebben om Gods Woord te gehoorzamen kan een zodanige verdrukking opleveren, dat iemand aan zijn leven wanhoopt. De psalmist heeft echter een woord, een toezegging van de HEERE gekregen dat hij in leven zou blijven, en zo kan hij toch rustig leven (Ps 119:107; vgl. 1Ko 10:13; Rm 8:35-39).

De gelovige leeft in een wereld die erop uit is hem het zwijgen op te leggen. Zijn leven getuigt van Wie God is en met die God willen de goddelozen afrekenen. De gelovige richt zich daarom tot God en vraagt of Hij hem tot een levende getuige wil maken die niet zwicht voor de druk om te zwijgen.

De gelovige is een offeraar en een leerling (Ps 119:108). Hij leert om ook en juist in moeilijke situaties toch als offeraar of priester bij God te komen met “de vrijwillige gaven” van zijn mond, dat zijn de spontane offers van lof en dank (Hs 14:3; vgl. 1Pt 2:5; Hb 13:15). In overeenstemming met het onderwijs van de HEERE in Psalm 50 wenst hij dat God die aanvaardt (Ps 50:23). Hij wil die offers brengen op een Hem welgevallige wijze.

Het gaat er niet alleen om op welke wijze de lofoffers worden gebracht, maar in welke omstandigheden. De psalmist is in grote nood. In grote nood gaat iemand eerder naar de HEERE om hulp te vragen dan om Hem te loven. Maar de HEERE wil de psalmist door Zijn bepalingen leren Hem in moeilijke omstandigheden te loven (vgl. Hd 16:19-25). Daarom vraagt de psalmist aan de HEERE om hem Zijn bepalingen te leren. Wij, christenen, weten dat de Vader aanbidders zoekt en dat Hij ook zegt hoe wij dat moeten doen (Jh 4:23-24).

Het leven van de rechtvaardige “is voortdurend in gevaar” (Ps 119:109). De goddelozen willen hem de mond stoppen. Ze willen niet dat de gelovige God eert en willen ook niet door zijn leven aan God herinnerd worden. De rechtvaardige laat zich niet door hen intimideren om Gods Woord te vergeten. Dat Woord is juist zijn bescherming tegen het gevaar dat hij zou ophouden met de HEERE te loven.

Dat het leven van de rechtvaardige in gevaar is, is niet denkbeeldig. De goddelozen hebben namelijk voor hem een strik gezet (Ps 119:110). Die strik is dat hij ophoudt de HEERE te loven als hij in gevaar is (vgl. 2Kr 20:15; 19-21). Het heeft hem echter niet in de verleiding gebracht om dan maar van de bevelen van de HEERE af te dwalen. Die bevelen bewaren hem juist op de weg van de HEERE, zodat hij niet in de strik van de vijand terechtkomt. Zo hebben de pogingen van de vijand om hem te verstrikken hem niet van de HEERE losgemaakt, maar hem in Zijn armen gedreven.

Het is zelfs zo, dat de psalmist de getuigenissen van de HEERE voor eeuwig in erfelijk bezit heeft genomen (Ps 119:111). Hij kent de waarde daarvan en zal er nooit afstand van doen (vgl. 1Kn 21:1-3). Dat wil zeggen dat, onafhankelijk van de omstandigheden, ook in tijden van gevaar, het Woord zijn deel blijft en hij de HEERE zal blijven loven met blijdschap in het hart.

Het gaat om een erfelijk bezit dat het eigendom is van de HEERE, maar door Hem is toegewezen aan een Israëliet. De Israëliet mag het erfelijk bezit niet verkopen, behalve in uiterste nood, maar dan blijft voor hem of zijn losser het recht om het terug te kopen. Dit onvervreemdbare erfelijk bezit is hier het Woord van God.

Wie het erfelijk bezit waardeert en bewaart, zal zijn hart er naar neigen om er het volle profijt van te hebben (Ps 119:112). Hij zal willen weten wat het erfelijk bezit allemaal inhoudt. Daarbij komt zijn voornemen om alles wat hij erin ontdekt, zijn hele verdere leven door, “voor eeuwig, tot het einde toe”, in zijn leven een plaats te geven (vgl. Hd 11:23).

Copyright information for DutKingComments