Psalms 119:158

/resj/ De hoofdzaak

De letter resj heeft het pictogram van een gebogen hoofd en is verwant met het woord ‘zien’ (Ps 119:153; 158; 159) en het woord ‘hoofd’ (het begin, Ps 119:160). In dit resj couplet wordt als het ware een rechtsgeding gehouden (Ps 119:154) en horen we

1. het gebed van de psalmist in zijn ellende (Ps 119:153),

2. met zijn verzoek om te leven (Ps 119:154),

3. de beschrijving van zijn vijanden (Ps 119:155-158),

4. met opnieuw een verzoek om te leven (Ps 119:159),

5. en als slotconclusie zijn vertrouwen dat de woorden en het verbond van de HEERE betrouwbaar zijn (Ps 119:160).

Als reden voor het aanzien van zijn ellende of verdrukking en zijn redding daaruit voert de psalmist aan dat hij Gods wet niet vergeten heeft (Ps 119:153). De psalmist heeft behoefte aan een vertrooster, iemand die hem bij zou staan in zijn rechtszaak, iemand die mededogen zou tonen in zijn verdrukking. De Heer Jezus zegt: “Ik heb gewacht op medeleven, maar het is er niet, op troosters, maar Ik heb ze niet gevonden” (Ps 69:21).

De psalmist toont met zijn vraag aan dat hij erop rekent dat God zijn ellende zal aanzien en hem zal redden. Die zekerheid ontleent hij aan de belofte van de HEERE in Zijn verbond. Daarin heeft hij Hem leren kennen als een zorgende God, Die in barmhartigheid omziet naar de Zijnen, ook als ze in ellende zijn.

De rechtvaardige wordt aangeklaagd, er zijn zware beschuldigingen, die allemaal vals zijn (Ps 119:154). Hij kan in vrijmoedigheid aan God vragen om zijn rechtszaak te voeren en het voor hem op te nemen. Dan zal hij verlost zijn en vrijuit gaan (vgl. Hb 7:25). Hij krijgt zijn leven terug, wat in overeenstemming is met Gods belofte dat Hij leven op aarde geeft aan wie zich tot Hem wendt. Dat doet Hij op grond van Zijn verbond.

Het heil, of de behoudenis, is “ver van de goddelozen” (Ps 119:155). De oorzaak daarvan ligt niet bij God, maar bij henzelf. Zij zoeken namelijk Gods verordeningen niet. Dat is een groot contrast met de psalmist en het gelovig overblijfsel, die dat wel doen. Wie aan Gods Woord voorbijgaan, zullen nooit het vrederijk binnengaan. ‘Niet zoeken’ wil zeggen er geen verlangen naar hebben. Ze willen zich niet met Gods Woord bezighouden. De goddelozen zijn hier de Israëlieten die het verbond van de HEERE hebben verworpen en volgelingen van de antichrist zijn geworden. Zij zijn de vervolgers van het gelovig overblijfsel.

De rechtvaardige daarentegen ziet dat de barmhartigheid van de HEERE groot is (Ps 119:156). Dat heeft hij in zijn leven ervaren (Kl 3:22-23). Nu hij in ellende is, doet hij daarop opnieuw een beroep. Hij wil leven tot eer van God. Daarom vraagt hij dat God hem levend maakt overeenkomstig Zijn bepalingen. Hij weet dat het leven met God vast verbonden is aan wat Gods Woord zegt. Zonder het Woord is er geen leven. Het Woord is leven (Dt 32:47a).

De druk op de rechtvaardige is groot (Ps 119:157). Hij wordt niet slechts door een enkeling vervolgd en tegengestaan, maar zijn “vervolgers en tegenstanders zijn met velen”. Het is erg om vervolgd te worden en tegenstand te ondervinden. Als dat ook nog eens massaal gebeurt, is dat wel een heel grote beproeving. In de eindtijd zal de massa van de Israëlieten de antichrist aannemen en volgen (Jh 5:43b). Daarom zal ook twee derde deel van het volk worden uitgeroeid door Assyrië (Zc 13:8).

Ondanks dat de afvallige massa tegen hem is, zegt de rechtvaardige dat hij niet van Gods getuigenissen afwijkt. Hij blijft met een voornemen van het hart bij de Heer (vgl. Hd 11:23). Hij ervaart: “De rechtvaardige heeft veel ellende, maar uit dat alles redt de HEERE hem” (Ps 34:20).

De psalmist heeft zijn ogen open voor wat er om hem heen gebeurt. Hij ziet ook “hen die trouweloos handelen” (Ps 119:158). Zij handelen trouweloos – betekent ook: bedrieglijk, afvallig – tegenover het verbond van de HEERE. Dat veroorzaakt walging bij hem. Die walging komt niet in hem op vanwege het trouweloos handelen tegen hem, maar omdat zij zich niet aan Gods Woord houden. Trouweloosheid is afschuwelijk en dat te meer als de wil van God gekend wordt, maar men zich daar niet aan houdt.

We kunnen denken aan trouweloosheid in een huwelijk. In Jeremia 2 wordt ontrouw in het huwelijk vergeleken met ontrouw aan het verbond met de HEERE (Jr 2:2). Het woord ‘liefde’ in Jeremia 2:2 is het woord voor trouw aan het verbond. Het huwelijk wordt ook gezien als een verbond (Ml 2:14). Ontrouw aan het huwelijksverbond was en is – ook vandaag – wel de afschuwelijkste vorm van ontrouw in de sfeer van menselijke relaties.

De psalmist wil leven omdat het leven beloofd is in het verbond als hij Gods bevelen liefheeft (Ps 119:159). Hij kiest het leven (Dt 30:19). Zijn verlangen naar leven komt voort uit liefde voor Gods bevelen. Daarin staat dat het leven wordt beloofd aan wie Gods Woord liefhebben. Hij doet daarvoor een beroep op Gods goedertierenheid.

Evenals het laatste vers van het vorige couplet, Ps 119:152, gaat het laatste vers van dit couplet over het begin van het Woord en dat het eeuwig is (Ps 119:160). De Godvrezende verklaart dat Gods Woord “[vanaf] het begin … waarachtig” is. ‘Het begin’ is ‘het hoofd’. Het Hebreeuwse woord ‘begin’ betekent ook ‘hoofd’. Het betekent dat het geheel en de hoofdzaak van het Woord de waarheid ofwel trouw is. In het Nieuwe Testament staat het zo: “Het woord is betrouwbaar en alle aanneming waard” (1Tm 1:15; 1Tm 3:1; 1Tm 4:9; 2Tm 2:11; Tt 3:8).

Het betekent niet dat het Woord een begin heeft, maar dat alles een begin heeft en dat het Woord daarover de waarheid spreekt. Het gaat niet om het begin van het Woord, maar om het geheel van Gods Woord. Het Woord, het verbond, met al de rechtvaardige bepalingen die het bevat, heeft geen einde, het is “voor eeuwig”.

Copyright information for DutKingComments