Psalms 119:48

/waw/ Hemel en aarde verbonden

Het pictogram van de letter waw is een mens, een spijker, een tentpin of een (verbindings)haak (vgl. Ex 26:32; 37; Ex 27:10). De letter heeft in het Hebreeuws de functie om woorden met elkaar te verbinden, het betekent ‘en’. Elk vers in dit waw couplet begint met het voegwoord ‘en’, een woord dat twee delen van een zin verbindt. Een illustratie daarvan zien we in de ladder van Jakob die de hemel en de aarde verbindt (Gn 28:12-13).

De waw is de zesde letter van het Hebreeuwse alfabet en heeft de getalswaarde zes. Dit is het getal van de mens, die door God op de zesde dag is geschapen om de verbinding te zijn tussen de hemel en de aarde. Omdat de eerste mens, Adam, heeft gefaald, wordt zijn plaats ingenomen door de tweede Mens, Christus, Die de verbinding tot stand heeft gebracht tussen de hemel en de aarde, tussen God en mensen (1Tm 2:5).

In dit waw couplet zien we het Woord van God als de verbinding tussen hemel en aarde, tussen de Eeuwige en de nietige. Het Woord is als de verbindingshaak in de relatie tussen God en mensen.

Eerst vinden we in de Ps 119:41-43 het gebed van de psalmist, een gebed om hulp op grond van zijn vertrouwen in het Woord. Daarna vinden we in de Ps 119:44-48 de houding van toewijding en de voornemens van de psalmist ten opzichte van het Woord.

De getrouwen hebben steeds weer het besef van de “goedertierenheid” en het “heil” of de “behoudenis” van de HEERE nodig (Ps 119:41). Eerst heeft de getrouwe nieuw leven ontvangen op grond van de goedertierenheid van de HEERE, en daarna blijft hij in zijn leven de goedertierenheid van de HEERE nodig hebben. Ook voor ons is het “genade op genade” (Jh 1:16). We hebben genade gekregen toen wij tot bekering zijn gekomen, en krijgen ook de noodzakelijke genade gedurende heel ons verblijf op aarde.

De HEERE heeft in overeenstemming met Zijn verbond – goedertierenheid, chesed – beloofd dat Hij de Zijnen op grond van Zijn verbond de behoudenis, dat is de zegen van het vrederijk, zal geven. Hij hoeft er niet aan herinnerd te worden, maar de gelovigen mogen zich dit herinneren en dat tegen Hem zeggen. Zijn goedertierenheid blijkt uit de behoudenis van de getrouwen uit de gevaren die hen omringen om hen vervolgens in te voeren in de zegeningen van het nieuwe verbond.

Er zullen altijd lieden zijn die de gelovige honen (Ps 119:42). Het gaat hier om de ontrouwe Israëlieten, de volgelingen van de antichrist, die het verbond hebben verworpen en het gelovig overblijfsel smaden. Het overblijfsel wordt gesmaad omdat het lijkt alsof de HEERE hen niet helpt. Als Hij Zijn belofte vervult, kan het overblijfsel daarmee hen die hen honen antwoorden.

Uit zichzelf kan de psalmist, en kan het overblijfsel, en kunnen wij, geen waarheid spreken. Een gelovige kan alleen “het woord van de waarheid” spreken als God hem dat in zijn mond legt (Ps 119:43; vgl. Mt 10:19-20). Ook moet bij de gelovige de “hoop” op Gods “bepalingen” aanwezig zijn. Dit spreekt van de verwachting die hij heeft dat God hem Zijn bepalingen zal bekendmaken.

Daarmee kan de psalmist zijn smader antwoorden. Ook wij moeten altijd bereid zijn om verantwoording te geven aan een ieder die ons rekenschap vraagt van de hoop die in ons is (1Pt 3:15). Daartoe vraagt de psalmist of de HEERE het woord van de waarheid niet van zijn mond wil wegnemen. Dat gebeurt bij ons als wij Zijn weg verlaten door onze zonden niet te willen belijden of dat wij bewust kiezen voor een andere weg dan die de Heer ons heeft laten zien.

Als de HEERE hem verlost van mensen die hem honen (Ps 119:42), zal hij steeds Zijn wet in acht nemen, en wel “voor eeuwig en altijd” (Ps 119:44). Hij zal dan de trouw van de HEERE kunnen belijden. Dit voornemen van het hart is voor ons waard om na te volgen. Het is een besluit dat gebaseerd is op de ervaren liefde en trouw van de HEERE, waarvan wij in het werk van Christus de volle openbaring zien. Daar kunnen wij alleen maar een totale gehoorzaamheid tegenoverstellen.

Als Gods wet steeds in acht wordt genomen, wandelt de gelovige “op ruime [baan]” (Ps 119:45). Eigenwilligheid en zonde leiden tot gebondenheid en belemmering in het gebedsleven en het begrijpen van Gods Woord (Ps 66:18; Jk 4:3; 1Pt 3:7). Het zoeken van de bevelen van God maakt een mens vrij van elke gebondenheid die hem verhindert Gods wil te doen en Gods weg te gaan. De Heer Jezus heeft altijd op ruime baan gewandeld. Hij heeft nooit iets anders gedaan dan Gods bevelen zoeken om die te volbrengen. Hij heeft op aarde in de ware vrijheid geleefd. Hij maakt slaven van de zonde waarlijk vrij (Jh 8:36).

Een ongelovige is niet vrij, want hij is gebonden door de zonde. Hij kan de wil van God niet doen, evenmin kan hij de weg van God bewandelen. Een gelovige, die door de Zoon van God is vrijgemaakt, is in staat om dat te doen wat hij nu graag wil doen, namelijk de wil van God. De Heer Jezus is zijn nieuwe leven en dat nieuwe leven wil in hem alleen dat doen wat God wil, zoals de Heer Jezus ook altijd alleen heeft gedaan wat God wil.

Als iemand op ruime baan in de vrijheid wandelt, kan het gebeuren dat hij zelfs voor koningen moet verschijnen. Hij zal zonder zich te schamen voor hen “over Uw getuigenissen” spreken (Ps 119:46). Er is geen mensenvrees, maar een verlangen ook in de hogere kringen te getuigen van Wie God is. Paulus heeft dat gedaan (Hd 25:23-24; Hd 26:1-2; 27-29; vgl. Rm 1:16). Hetzelfde zien we bij de vrienden van Daniël (Dn 3:17-19) en bij Johannes de doper (Mt 14:4).

Waar liefde voor de geboden van God is, is blijdschap in die geboden (Ps 119:47). Dit thema loopt als een gouden draad door heel de psalm (Ps 119:16; 70; 97; 113; 119; 127; 140; 159; 163). Die blijdschap ervaren we als we Gods Woord lezen en onderzoeken. Het is een kenmerk dat iemand leven uit God heeft als hij liefde heeft voor ‘de liefdesbrief’ van God, de Bijbel. Iemand die zegt dat hij God liefheeft, maar Zijn Woord niet met liefde leest, is een leugenaar. Als er liefde voor de geboden van God is, drukken deze geboden niet als een last op het geweten, maar zijn ze een vreugde voor het hart.

Het opheffen van de handen naar de geboden van de HEERE is een houding van lofprijzing en gebed (Ps 119:48; Ps 28:2; Ps 63:5; Ps 141:2; Ps 134:2; vgl. 1Tm 2:8). In die houding vraagt de rechtvaardige aan de HEERE om Zijn geboden te mogen begrijpen en ze tot Zijn eer uit te leven. Deze houding komt voort uit de liefde die de Godvrezende in zijn hart voor die geboden heeft. Dat blijkt wel uit het feit dat hij de verordeningen van de HEERE overdenkt. Bij het overdenken is de getrouwe niet op zichzelf gericht, maar op Hem van Wie de verordeningen zijn. Het gaat hem erom de HEERE beter te leren kennen.

Copyright information for DutKingComments