Psalms 119:63

/cheth/ Nieuw

De achtste letter, cheth, betekent oorspronkelijk ‘muur’, ‘omheining’, ‘grens’. Zo omgeeft de HEERE de rechtvaardige met welbehagen als met een schild (Ps 5:12). Ons schild is het geloof (Ef 6:16), dat wil zeggen het volle vertrouwen op God en Zijn Woord.

Het bijbehorende getal acht spreekt van over de grens van zeven heen. Zeven is een afgerond geheel – zeven dagen maken een week vol, maken een week een geheel – waarna iets nieuws komt. Dit kunnen we toepassen bijvoorbeeld op nieuw leven, op de opstanding, op het nieuwe verbond. Het nieuwe leven, in tegenstelling tot het oude leven, is in staat om toegewijd te zijn aan het Woord, want ons nieuwe leven is Christus.

In elk van de acht verzen van dit cheth couplet vinden we een synoniem voor het Woord. Het onderstreept het feit dat het nieuwe leven van het nieuwe verbond gekenmerkt wordt door liefde tot en toewijding aan het Woord (Ps 119:57-60; vgl. 2Ko 3:6-18; Hb 8:6-13), ook al zijn er vijanden rondom (Ps 119:61).

De psalmist kan vol vreugde zeggen dat de HEERE zijn deel is (Ps 119:57; Ps 16:5; Ps 73:26; Ps 142:6; vgl. Nm 18:20). Hij heeft gekozen voor de HEERE. Wat Hij bezit, is niet te schatten. De psalmist zegt niet dat zijn deel bestaat uit grote rijkdommen en zegeningen, nee, hij zegt dat de HEERE Zelf zijn deel is (vgl. Gn 15:1). De psalmist is er zo van onder de indruk, dat hij heeft gezegd dat hij Gods woorden in acht zal nemen. Als we zien wat we hebben gekregen, namelijk dat God Zelf ons deel is, zal ons dat tot de grootst mogelijke gehoorzaamheid aanzetten.

Met heel zijn hart heeft de Godvrezende “getracht Uw aangezicht gunstig te stemmen” (Ps 119:58). Dit ‘trachten‘, deze inspanning, heeft hem doen beseffen dat hij niets kan doen om de HEERE gunstig te stemmen. De enige grond waarop de HEERE een mens in Zijn gunst aanvaardt, is Zijn genade. Daarom vraagt hij dat de HEERE hem genadig zal zijn, want dat is in overeenstemming met Zijn belofte.

Letterlijk staat er: “Met heel het hart ben ik ziek [dat is: ziek van verlangen] voor Uw aangezicht.” Hij heeft in Ps 119:57 beleden dat de HEERE zijn deel is, maar nu zegt hij dat hij met zijn hele hart verlangt naar de tegenwoordigheid van de HEERE. Dat is, naar de betekenis van de letter cheth, het veilig omheinde gebied waarnaar de psalmist zo verlangt, namelijk de levende, dagelijkse gemeenschap met de HEERE.

De psalmist geeft de grondslag aan van zijn verzoek, namelijk genade op grond van Gods belofte. Voor ons is de genade niet meer een belofte, want de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden (Jh 1:17), waardoor wij uit Zijn volheid genade op genade ontvangen (Jh 1:16).

In Ps 119:58 heeft de psalmist gevraagd of de HEERE hem genadig wil zijn. Nu leert hij de voorwaarden, hoe de HEERE hem genadig kan zijn. Hij moet beginnen met het overdenken van zijn wegen (Ps 119:59). Hij mag Gods wegen overdenken, maar het is ook nodig dat hij zijn eigen wegen overdenkt. De eigen wegen overdenken betekent dat iemand zichzelf onderzoekt in Gods tegenwoordigheid en in het licht van Zijn Woord. Als iemand het Woord van God leest, werkt dat als een spiegel waardoor hij zichzelf en zijn wegen in het licht leert kennen (Jk 1:23-24).

Gods wegen zijn altijd recht, die van de rechtvaardige kunnen wel eens krom zijn. Het lijkt er hier op dat de rechtvaardige bij het overdenken van zijn wegen tot de conclusie is gekomen dat er iets niet goed is geweest. Hij zegt namelijk dat hij zijn voeten “gekeerd” heeft tot Gods getuigenissen.

“Gekeerd” is letterlijk ‘bekeerd’, ‘zich omgedraaid’. Hier zien we het reinigingsproces dat plaatsvindt als een gelovige het Woord overdenkt. Sommige gelovigen blijven hangen bij het overdenken en komen niet toe aan het ‘omkeren’. Jakobus spreekt over zulke personen als hoorders, maar geen daders van het Woord (Jk 1:23-24).

Na het overdenken van zijn wegen in het licht van het Woord van God neemt de Godvrezende een weloverwogen besluit om het Woord van God in acht te nemen (Ps 119:60). Hij neemt zich voor om in vol bewustzijn en vol vertrouwen, zonder te aarzelen en zonder te wikken en te wegen onmiddellijk het Woord te gehoorzamen.

Er is nieuwe ijver om zonder aarzeling Gods wil te doen. ‘Zonder aarzeling’ betekent dat je geen seconde wilt verliezen. De psalmist wil niet slechts een hoorder van het Woord zijn, hij wil ook een dader van het Woord zijn. Hij laat zien op welke wijze hij een dader wil zijn. Hij wil geen aarzelende dader zijn, een dader die er eerst een nachtje over moet slapen, nee, hij wil iemand zijn die direct doet wat God hem duidelijk maakt. Het woord ‘terstond’, dat is direct, onmiddellijk, is een kenmerkend woord van het evangelie naar Markus waar de Heer Jezus wordt geschilderd als de volmaakte Dienstknecht, Die onmiddellijk doet wat de Vader Hem zegt.

Het gezegde ‘haastige spoed is zelden goed’ gaat niet op als het erom gaat de wil van God te doen. De gelovige kan niet te snel zijn om zonder aarzeling te gehoorzamen als hem iets duidelijk wordt uit Gods Woord (vgl. Mt 4:19-22; Lk 19:5-6). Er wordt vaak eerst veel geredeneerd over de nuttigheid van iets. Als het om de geboden van Gods Woord gaat, zijn zulke redeneringen uit den boze.

Wie weer zijn weg met de Heer gaat, moet ook rekenen op nieuwe tegenstand (Ps 119:61). De vijand wordt actief als er (opnieuw) toewijding aan de Heer is. Het doel van zijn tegenstand is om de gelovige opnieuw ontrouw aan de wet van de HEERE, aan het Woord van God te maken.

Het bedrieglijke van de rijkdom, de begeerten van de wereld, zoals roem, vermaak, seks, kan onze blijdschap in de Heer wegnemen. Niet-beleden zonden en ongehoorzaamheid bedroeven de Geest en nemen de vrede van de Heer weg. Deze dingen veroorzaken een bres in de omheining van onze gemeenschap met de Heer. Daarom herinnert de Heer ons eraan om vast te houden wat we hebben, opdat niemand onze kronen wegneemt (Op 3:11).

De rechtvaardige kan zeggen dat hij Gods wet niet is vergeten, waardoor de vijand er niet in slaagt een bres in de omheining te slaan en hem weer ontrouw te maken. Hij heeft immers met het voornemen van het hart het besluit genomen om altijd dicht bij de HEERE te blijven (Hd 11:23).

Zijn dankbaarheid is zo groot, dat hij midden in de nacht, als het donker is, opstaat om de HEERE te loven voor Zijn “rechtvaardige bepalingen” (Ps 119:62). Deze bepalingen zijn als een licht in de nacht. Hij wordt niet beheerst door de duisternis, door spookbeelden, maar door Gods Woord. Dat geeft behalve licht ook rust en vrede en bewerkt een lofzang.

Het onderbewustzijn van de psalmist is vol van dankbaarheid voor de HEERE. Terwijl sommige mensen midden in de nacht wakker worden en gaan liggen woelen, wordt de psalmist wakker en gaat verder met dat waarmee hij naar bed is gegaan, namelijk de HEERE loven.

Hij weet ook dat hij niet alleen is (Ps 119:63). Hij heeft metgezellen, of liever hij is zelf “een metgezel” van allen die de HEERE vrezen, wat blijkt uit het in acht nemen van Zijn bevelen. Hij hoort bij hen die de HEERE vrezen, bij dat gezelschap voelt hij zich thuis. Met hen heeft hij gemeenschap. Zij kunnen elkaar wederzijds bemoedigen (Ml 3:16). Zij die God en Zijn Woord liefhebben, hebben ook de medegelovigen lief, ongeacht ras, nationaliteit of sociale status (1Jh 5:1-3).

Veel gelovigen, ook jonge gelovigen, gaan in de fout in de keus van hun vrienden of gaan zelfs een ongelijk juk aan met een ongelovige. Zo’n verkeerde keus kan gemaakt worden vanwege teleurstelling in gelovigen. Soms wordt die keus goedgepraat met de smoes de ander geestelijk omhoog te trekken. Het resultaat is voorspelbaar: de ongelovige wordt niet omhooggetrokken, maar de gelovige wordt naar beneden getrokken. Paulus waarschuwt: “Dwaalt niet! Verkeerde omgang bederft goede zeden” (1Ko 15:33).

De psalmist zoekt zijn gezelschap te midden van hen die het Woord liefhebben. Ook wij als gelovigen hebben een roeping, namelijk om een gemeenschap te zijn die wordt gekenmerkt door Jezus Christus, onze Heer (1Ko 1:9).

Als de HEERE zegent, maakt Hij de Zijnen ook tot een zegen voor anderen (Gn 12:2). Zo vloeit de zegen over. Dat is de ervaring van de psalmist. De kring van zijn belangstelling wordt steeds wijder (Ps 119:64). Hij ziet dat de aarde vol is van Gods goedertierenheid, hoewel het kwaad nog aanwezig is. De zegeningen van het nieuwe verbond vloeien door de volheid van Israël heen naar de volken (Rm 11:12). Dat gebeurt als God regeert. Hij doet dat door middel van Zijn verordeningen. De psalmist wil die leren kennen en vraagt om onderwijs daarin.

Copyright information for DutKingComments