Psalms 12:7

Nederlandse verzen (8-9)

Bescherming tegen de goddelozen

In antwoord op de zekerheid van de woorden van God eindigt David zijn roep om verlossing van Ps 12:2 met de zekerheid van de bewaring door God (Ps 12:8). Zoals hij eerder zijn vertrouwen heeft gesteld op God (Ps 11:1), stelt hij nu zijn vertrouwen op Zijn Woord. Hij zegt dat niet alleen met betrekking tot zichzelf, maar ziet de waarheid hiervan voor “hen”, dat zijn alle Godvrezenden. Ongeacht de omstandigheden van het leven zijn de kinderen van God zeker van de speciale bescherming van hun Vader in de hemel.

De goddelozen kunnen de wereld op zijn kop zetten, maar God beschermt de Zijnen “tegen dit geslacht”. Hier zijn de goddelozen nog niet uitgeroeid, zij zijn nog steeds bezig, maar de rechtvaardigen hebben geleerd om hun vertrouwen op God (Psalm 11) en op Zijn woorden (Psalm 12) te stellen (Hd 20:32). “Dit geslacht” zijn de tijdgenoten van David, maar het heeft ook de betekenis van een “ongelovig en verdraaid geslacht” of een “boos en overspelig geslacht” dat er de eeuwen door is (Sp 30:11-14; Mt 17:17; Mt 12:39). Gods bewaring en bescherming gelden niet af en toe of voor een bepaalde periode, maar zijn “voor eeuwig” (vgl. Jh 17:12).

Gods bescherming is een werkelijkheid, ook al draven de goddelozen rond om de Godvrezenden uit te roeien (Ps 12:9). Ze draven rond alsof ze overal heer en meester zijn. Terwijl er “onder de mensenkinderen” slechts weinig trouwe mensen zijn (Ps 12:2), zijn er “onder de mensenkinderen” heel wat die door de goddelozen “verhoogd worden”. De laagste en meest waardeloze mensen onder de goddelozen hebben met vleitaal en hun ellebogen een machtspositie veroverd, waarbij ze ook over lijken zijn gegaan.

We herkennen hen in politici die met zalvende stem zeggen dat het een weldaad is om kinderen in de moederschoot te vermoorden en aan ouderen de mogelijkheid te geven zelfmoord te plegen. Deze politici zijn door het volk gekozen en hebben het mandaat van allen die op hen hebben gestemd. Zij worden op het schild gehesen om deze mooi verpakte, liederlijke zaken aan het hele volk op te leggen.

Het is werkelijk een psalm die “op ‘De achtste’” (Ps 12:1), dat wil zeggen met een lage stem, moet worden gezongen. De ontwikkelingen die David heeft beschreven, geven de ‘koorleden’, die zich hierin herkennen, daartoe alle aanleiding.

Copyright information for DutKingComments