Psalms 139:22-23

God zal oordelen

Wie, zoals David en zoals iedere Godvrezende, met God verbonden is en vanuit die verbinding leeft, is zich bewust van de radicale scheiding tussen hem en de goddelozen. Hij zal God vragen “de goddeloze” om te brengen (Ps 139:19). Hij zal tegen de “mannen van bloed” zeggen dat ze van hem weg moeten gaan (vgl. Sp 29:10). Bij deze mensen is geen enkel respect voor het leven waarvan David zo diep onder de indruk is gekomen.

Zij zijn erop uit om Gods plannen te dwarsbomen en de uitvoering ervan te verhinderen (Ps 139:20). Dat legt de Godvrezende aan God voor: “Want met listige plannen spreken zij over U [en] zij zetten Uw vijanden aan tot valsheid.” De invloed van de goddeloze en de mannen van bloed voert tot verderf van hen die onder hun invloed komen. God moet een einde aan die verderfelijke invloed maken, zodat er niet nog meer mensen meegesleept worden op de weg van het verderf.

De Godvrezende kent het hart van God en Zijn haat tegen de zonde (Ps 139:21). Hij kan niet anders dan Gods kant tegenover de haters van God kiezen. Hij walgt van hen die tegen God opstaan – het zijn opstandelingen, rebellen, die elk gezag verwerpen – om Hem af te houden van de zegen die Hij aan de Zijnen wil geven. Walgen wij ook van mensen die, om hun eigen lusten te kunnen botvieren, bewust ingaan tegen alles wat God tot zegen heeft gegeven? Toewijding aan de Heer sluit elke loyaliteit met hen die Hem haten uit. Liefde voor hen houdt in dat we van hen verwachten dat zij afstand nemen van dit gedrag.

Voor de Godvrezende is het geen vraag. Hij haat hen met een volkomen haat (Ps 139:22). Het gaat niet om die mensen op zich, want God heeft geen behagen in de dood van de zondaar, Hij wil veeleer dat die zich bekeert en leeft. Als mensen echter onstuitbaar doorgaan op een weg van zonde en daarin ook nog anderen meeslepen, bewijzen zij vijanden van God te zijn. Zulke mensen zullen door iedere Godvrezende als zijn eigen vijanden worden gezien.

Doorgrond mij

De Godvrezende haat allen die tegen God opstaan (Ps 139:22). Dat doet hij niet in een trotse geest, maar vanuit liefde voor God. Dat blijkt ook uit zijn gebed in deze verzen. Hij haat ook de gedachte dat er bij hemzelf iets aanwezig zou zijn dat niet onderworpen is aan God. Daarom vraagt hij in deze slotverzen aan God om een volkomen ‘screening’ van zijn hart en zijn gedachten. Na zijn vraag om oordeel over de goddeloze en de vijanden van God, vraagt hij nu om Gods oordeel over zichzelf.

Deze twee gaan samen. Het is een scheiding tussen kaf en koren. Ook in Psalm 26 zien we dat de toetsing van de gelovige en afkeer van een Godvijandige wandel in één adem worden genoemd (Ps 26:2-5).

Hij is de psalm begonnen met de constatering dat God hem doorgrondt en kent (Ps 139:1). Nu vraagt hij aan God om hem te doorgronden en hem te laten zien wat er in zijn hart is (Ps 139:23; vgl. Jr 17:9-10). Hij plaatst zich in de tegenwoordigheid van God en vraagt om hem te beproeven, hem te testen op de echtheid en zuiverheid van zijn gedachten (vgl. Hb 4:12-13).

Hij wil niets liever dan leven in overeenstemming met de wil van God. Daarom vraagt hij of God zijn geestelijke toestand wil bekijken en bij hem wil onderzoeken of er “een schadelijke weg” is (Ps 139:24). Het Hebreeuwse woord voor ‘schadelijk’ is letterlijk ‘afgodisch’ (Ps 135:15). Dat wil zeggen dat een schadelijke weg een afgodische weg is, de weg van de goddelozen die de HEERE aan de kant hebben gezet. Als dat zo is, zegt David tegen God, wilt U het mij dan laten weten.

Vervolgens vraagt hij of God hem “op de eeuwige weg” wil leiden. De eeuwige weg is de oude weg van de rechtvaardige (Ps 1:6a; Jr 6:16). Daar gaat zijn verlangen naar uit. Hij wil op de weg gaan waarop het leven uit en met God wordt geleefd. Die weg komt ook uit in het eeuwige leven, bij Hem Die de bron ervan is, God Zelf. De dood maakt aan die weg geen einde, maar is een laatste stap op die weg die hem in de volle, ongestoorde gemeenschap met God brengt.

Copyright information for DutKingComments