Psalms 140:11

Nederlandse verzen (10-12)

Gebed om oordeel

De vraag dat het kwaad van de lippen van het hoofd van de vijanden die hem omringen hemzelf zal bedekken, is geen persoonlijke roep om wraak (Ps 140:10). Het is de vraag aan God om het onrecht, de dreigementen en de laster te straffen naar de regel van de vergelding dat het kwaad dat iemand een ander doet of wenst, hemzelf zal treffen (Ex 21:24; vgl. Es 5:14; Es 9:25; Ps 7:16-17; Sp 26:27; Dn 6:25).

De Godvrezende geeft ook aan wat een gepast oordeel is voor zijn vijanden (Ps 140:11). Hij spreekt over “vurige kolen”, “het vuur” en “diepe kuilen”. Vurige kolen moeten vanuit de hemel over hen worden uitgestort (Ps 11:6); in het vuur en in de diepe kuilen moeten zij vallen. Het tekent hun definitieve oordeel, want dit oordeel moet tot gevolg hebben dat “zij niet meer opstaan”. Dit oordeel zal alle vijanden van het gelovig overblijfsel treffen.

Het is in het licht van Gods uiteindelijke oordeel duidelijk dat “een man met een [boze] tong … op de aarde geen stand” houdt (Ps 140:12). Die wordt niet alleen gekenmerkt door leugenachtige woorden, maar ook door geweld, een man van wie de daden dood en verderf zaaien. Deze man van geweld zal door “onheil” worden gevangen, “totdat hij helemaal verdreven is”.

Voor kwaadsprekers en kwaaddoeners is er geen toekomst op aarde en in het beloofde land – het woord voor ‘aarde’ mag ook vertaald worden met ‘land’. Zij zullen niet delen in de rust van het vrederijk. Hun deel is de hel. Daarin worden zij geworpen in overeenstemming met hun woorden en daden en daarin zullen zij tot in eeuwigheid hun tongen kauwen van pijn.

Copyright information for DutKingComments