Psalms 144:2

Inleiding

Psalm 144 is een dank- en loflied (Ps 144:1; 2; 9-15) naar aanleiding van een geweldige verlossing, waarbij David (Ps 144:1; 10) een type is van het overblijfsel.

De gebeden van het overblijfsel in Psalmen 140-143 zijn verhoord. De legers van de vijand zijn vernietigd. De vijand wordt in deze psalm beschreven als ‘vreemden’ (Ps 144:7; 11) die het beloofde land dreigen te overstromen als een tsunami van grote wateren (Ps 144:7). De HEERE zal de dreiging tenietdoen door Zelf de vijandelijke legers te verdelgen.

Gods kracht en de zwakke mens

Voor “[Een psalm] van David” (Ps 144:1a) zie bij Psalm 3:1.

De Ps 144:1b-2 zijn een titel en een samenvatting van de inhoud van deze psalm. David begint niet met een gebed, zoals de vorige psalmen, maar met een lofzang (Ps 144:1b). Hij looft de HEERE als “mijn rots” (Ps 18:47). Daarom is hij onwankelbaar in de strijd. De HEERE leert zijn handen ook om te strijden (vgl. Ps 18:35). Daarom is hij doeltreffend in de strijd. De HEERE leert zijn vingers om oorlog te voeren. Daarom weet hij hoe hij de vijand moet benaderen om hem te overwinnen.

David is een krijgsman van zijn jeugd af. Hij heeft gestreden in de Naam van God (1Sm 17:45-47). Hij is de strijd niet aangegaan zonder eerst Gods wil te vragen (1Kr 14:10; 14). Zo is hij door de HEERE onderwezen om te strijden en oorlog te voeren. Dat is het geheim van al zijn overwinningen.

Ook wij hebben een strijd te strijden, en wel een geestelijke strijd (Fp 4:3; Ko 4:12; Jd 1:3). God wil ons leren hoe wij moeten strijden. De regels daarvoor geeft Hij in Zijn Woord, want Hij wil dat wij op een wettige manier strijden (2Tm 2:5). Alleen als we zo strijden, geeft Hij Zijn beloning. Hij geeft ons Zijn wapenrusting, waardoor we de vijand kunnen weerstaan en kunnen standhouden (Ef 6:10-18).

Het onderwijs van de HEERE in de strijd en in de oorlog ziet David als een uiting van Gods goedertierenheid (Ps 144:2). De verlossing van Israël door de overwinning over de vijand is hier een uiting van Gods goedertierenheid, de trouw van God aan Zijn verbond en belofte. De verschillende beelden spreken van bewaring, van ondersteuning en van verlossing.

Door het onderwijs van de HEERE weet David hoe hij moet strijden. Tegelijk blijft hij zich ervan bewust dat hij Gods bescherming nodig heeft. God is voor hem dan ook zijn “burcht”, zijn “veilige vesting” (vgl. Ps 18:3). Vanuit die beschutting kan hij de vijand bestoken. Daarbij rekent hij op de HEERE als “mijn, ja, mijn Bevrijder”. Door zich zo te uiten legt hij nadruk op ‘mijn’ Bevrijder, waarmee hij aangeeft dat hij alles alleen van God verwacht. Hij schrijft geen enkele overwinning aan zichzelf toe.

God is zijn schild waarachter hij schuilt. Welke pijl of welk zwaard kan hem dan enig kwaad doen? De vijand zou eerst God moeten uitschakelen. En aangezien dat onmogelijk is, is David volkomen onkwetsbaar voor welk wapen van de vijand ook. God is zijn toevlucht en daarom is hij volkomen veilig voor de vijand.

David heeft het recht niet in eigen hand genomen, maar in de hand van de HEERE gelegd. Daarom kan hij van de HEERE zeggen dat “Die mijn volk aan mij onderwerpt”. Het kan ook, en waarschijnlijk beter, vertaald worden met: “Die volken aan mij onderwerpt” (vgl. Ps 18:48). Dit past beter bij de uitleg van deze psalm.

Die gedachte is wonderlijk in zijn ogen. Hij zegt daarom tegen de HEERE: “HEERE, wat is de mens, dat U hem kent, de sterveling, dat U aan hem denkt?” (Ps 144:3). De mens, David zelf, is zo onbetekenend, en toch denkt God aan hem. Hij kan niet begrijpen dat God volken aan hem onderwerpt, terwijl hij toch niet meer dan een mens is, een sterveling, een nietig, vergankelijk mens (vgl. Ps 8:4).

De parallel met Psalm 8 maakt duidelijk dat de Koning hier tevens de Zoon des mensen is, Die over heel de schepping zal regeren (Ps 8:7; vgl. Dn 7:13). Daartoe moeten alle vijanden als een voetbank onder Zijn voeten worden gelegd (Ps 110:1).

David zegt het in Ps 144:4 nog sterker dan in Ps 144:3 als hij de mens vergelijkt met een zucht, een ademtocht (Ps 39:6). Een zucht zie je niet. Als het koud is, zie je damp, maar slechts even en hij is onzichtbaar verdwenen, zonder een spoor achter te laten (Jk 4:13-14). Een schaduw is al even ongrijpbaar en snel voorbijgaand (Jb 8:9; Ps 102:12; Pr 6:12). Aan een schaduw is geen enkel houvast.

Copyright information for DutKingComments