Psalms 145:16

Wat de HEERE doet en is

Hij is niet alleen de Schepper van het heelal, maar ook de Onderhouder ervan. Dat zien we in de komende verzen. De grootheid van de HEERE in Zijn opperbestuur van het heelal verhindert Hem niet Zich bezig te houden met alle behoeften van de mensen. Het is juist een aspect van Zijn grootheid dat Hij niets veracht (Jb 36:5). Hij “ondersteunt allen die vallen”, dat zijn allen die zwak zijn en geen kracht hebben om zich staande te houden (Ps 145:14). Ook allen die onder een last gebukt gaan, richt Hij op.

Al Zijn schepselen zijn van Hem afhankelijk. Het overblijfsel, in wie de Geest van Christus is, zegt tegen de HEERE: “De ogen van allen wachten op U, U geeft hun hun voedsel op zijn tijd” (Ps 145:15; Ps 104:27). God voorziet in alle behoeften van Zijn schepselen, ze krijgen allemaal voedsel op de tijd dat ze het nodig hebben (vgl. Mt 6:26). Hij is de grote Verzorger van Zijn schepping. Hij onderhoudt Zijn grote tuin met groot gemak en grote bekwaamheid en ziet daarbij niemand en niets over het hoofd.

God hoeft alleen maar Zijn hand open te doen, en al wat leeft, wordt verzadigd (Ps 145:16; Ps 104:28). Zijn hand, het beeld van Zijn daden, is werkzaam in Zijn schepping tot zegen voor alles wat daarin is, van mens tot dier. Zijn geopende hand laat zien dat Hij mild en overvloedig geeft (vgl. Dt 15:8; 11). Hij laat gewassen ontkiemen en groeien, waardoor het voedsel wordt of tot voedsel bewerkt kan worden en al wat leeft zich ermee kan verzadigen. Dat doet Hij naar Zijn “welbehagen”, daar heeft Hij vreugde in.

Dit handelen van God in Zijn schepping toont aan dat Hij “rechtvaardig in al Zijn wegen” en “goedertieren in al Zijn werken” is (Ps 145:17). Uit “al Zijn wegen” die Hij bewandelt om tot Zijn doel te komen, blijkt dat Hij “rechtvaardig” is. Niemand zal Hem ooit van onrechtvaardigheid kunnen beschuldigen. Integendeel, in Zijn wegen blijkt dat Hij een rechte weg gaat.

Dat uit “al Zijn werken” blijkt dat Hij “goedertieren” is, houdt in dat aan geen van Zijn werken iets kleeft dat schadelijk voor iemand is of zelfs maar iets wat nutteloos is. Integendeel, in Zijn werken blijkt dat Hij goedertieren is voor al Zijn schepselen. Het zijn zegeningen die de HEERE kan geven omdat ze gebaseerd zijn op het verbond. Alles wat Hij doet, is zinvol en houdt zegen in voor al Zijn schepselen. Zijn rechtvaardigheid en Zijn goedertierenheid zijn altijd volmaakt met elkaar in harmonie.

Als God al zo voor Zijn schepping zorgt, hoeveel te meer dan zal Hij zorgen voor hen die met Hem in verbinding staan. Zij die verbinding met Hem hebben en Zijn speciale zorg genieten, worden door drie aspecten gekenmerkt: het zijn zij “die Hem aanroepen” (Ps 145:18), “wie Hem vrezen” (Ps 145:19) en “allen die Hem liefhebben” (Ps 145:20).

Van de eerste categorie staat dat het “allen” zijn “die Hem aanroepen” (Ps 145:18). Er wordt nog als nadere bepaling aan toegevoegd, dat het gaat om “allen die Hem in waarheid aanroepen” (vgl. Ps 51:6). Allen die Hem in waarheid aanroepen, dat wil zeggen in waarachtigheid, zonder enige huichelachtigheid, mogen erop rekenen dat Hij hen “nabij” is (Ps 34:19). Hij komt persoonlijk bij hen om met hen gemeenschap te hebben. Dat heeft Paulus ervaren. Terwijl hij in gevangenschap is, kan hij zeggen dat de Heer ‘nabij’ is (Fp 4:5).

De tweede categorie heeft als kenmerk dat zij “Hem vrezen”, dat wil zeggen dat zij eerbied en ontzag voor Hem hebben (Ps 145:19). Als zij tot Hem roepen, hoort Hij “hun hulpgeroep en verlost hen” (vgl. Js 65:24). Hij is altijd bereikbaar voor wie Hem vrezen om hun verlangen naar verlossing uit hun nood te vervullen.

De derde categorie omvat “allen die Hem liefhebben” (Ps 145:20). Zij worden door de HEERE bewaard, zodat de goddelozen hen geen kwaad zullen doen. De goddelozen krijgen met Hem te maken als de God Die de goddeloosheid oordeelt (Ps 101:8). Er blijft niet één goddeloze over, want “alle goddelozen vaagt Hij weg”. Allen die Hem liefhebben, zullen van de goddelozen niets meer te vrezen hebben.

Copyright information for DutKingComments