Psalms 146:9

De HEERE bewaart de trouw

In tegenstelling tot de mens, die stof is, is God almachtig. Vertrouwen op de mens is dom, vertrouwen op God is wijsheid (Ps 146:5). Iemand “die de God van Jakob tot zijn hulp heeft”, is “welzalig”. Dit is de laatste keer van de vijfentwintig keer dat het woord ‘welzalig’ in Psalmen voorkomt. De trouw van de HEERE, die zichtbaar wordt in Zijn verbond, blijkt nu uit wat Hij heeft kunnen maken van de ‘grondstof’ Jakob, de hielenlichter, namelijk Israël, de vorst van God, die leven mag tot eer en heerlijkheid van de HEERE.

Dit ‘welzalig’ geldt ook voor ons. De God en Vader van onze Heer Jezus Christus, Die nu ook onze God en Vader is, heeft van de dode grondstof zoals wij waren, dood in onze misdaden en zonden, vijanden en haters van God, gemaakt tot Zijn kinderen. Ja, Hij heeft ons tot aanbidders van de Vader gemaakt, die mogen naderen langs de nieuwe en levende weg tot in het binnenste heiligdom (Hb 10:19-20). Geprezen zij Zijn Naam tot in eeuwigheid. Laten we daar nu mee beginnen!

Een beroep op ‘de God van Jakob’ doet iemand die zich als Jakob voelt: een steeds weer falende, tekortschietende gelovige. Van zo iemand wil God zijn God zijn. Zo iemand heeft geen hoge dunk meer van zichzelf en verwacht ook niets meer van zichzelf. Hij is iemand “die zijn verwachting stelt op de HEERE, zijn God”. Hulp en verwachting horen bij elkaar. Ze zijn allebei aanwezig bij iemand die een persoonlijke relatie met God heeft. Dat is bij de psalmist het geval. Hij spreekt over “zijn God”, Die “de HEERE” is, dat is de God Die trouw is aan Zijn beloften. Hij is zijn vertrouwen ten volle waard.

En Wie is die God? Het is de God “Die hemel en aarde gemaakt heeft, de zee en al wat daarin is” (Ps 146:6). Hij is de almachtige Schepper. Daarom is alles van Hem afhankelijk. Hij heeft alles tot stand gebracht, maar heeft Zich daarna niet teruggetrokken van het werk van Zijn handen. Dat blijkt wel daaruit dat Hij “voor eeuwig de trouw bewaart”. Wat Hij heeft gemaakt, onderhoudt Hij in Zijn trouw ook (Hb 1:3). Dat zal Hij altijd doen, want Hij is de eeuwig Onveranderlijke (vgl. Jk 1:17).

God is niet alleen almachtig, Hij is ook goed. Zijn speciale zorg gaat uit naar diverse groepen mensen die lijden onder de gevolgen van de zonde die in Zijn schepping is binnengedrongen. Het eerste gevolg is de verstoring van de onderlinge relaties (Ps 146:7). Er zijn onderdrukten. Zij worden onderdrukt door mensen die het recht van hun medemensen verachten. De onderdrukten worden uitgebuit. Zij hebben geen mens die het voor hen opneemt. Maar zij roepen tot God en Hij neemt het voor hen op (vgl. Jk 5:4-6). Hij zal de onderdrukten recht doen (Ps 103:6).

Een volgend gevolg van de zonde is honger. Dat kan het gevolg zijn van droogte die door God is gezonden om de mens tot Hem terug te laten keren. Het kan ook het gevolg zijn van oorlog. Beide oorzaken vloeien voor Israël voort uit hun ontrouw aan het verbond. De hongerigen roepen tot God en belijden hun ontrouw. God antwoordt daarop met het geven van brood. Dit geldt zowel in materieel als in geestelijk opzicht (vgl. Ps 107:9; Mt 5:6; Lk 1:53).

Dan zijn daar “de gevangenen”. In de eerste plaats is gevangenschap voor Israël het gevolg van hun ontrouw aan het verbond met God. We kunnen het vervolgens ook algemeen toepassen, dat de mens door zijn keus voor de zonde van nature een gevangene van de zonde en in de macht ervan is. Hij kan zichzelf niet uit deze gevangenschap bevrijden. Wie zich tot God wendt met belijdenis van zijn zonden, wordt door Hem uit de macht van de zonde bevrijd en ervan losgemaakt.

Blindheid (Ps 146:8a) is ook een gevolg van de zonde. De komst van Christus wordt onder andere gekenmerkt door genezing van blinden (Js 35:5). In het Oude Testament lezen we nergens over iemand die van blindheid wordt genezen (vgl. Jh 9:32).

Letterlijke blindheid is een beeld van geestelijke blindheid. Toen Christus, Die het licht van de wereld is, in de wereld kwam, heeft de wereld Hem niet herkend (Jh 1:5). Daaruit blijkt de blindheid van de wereld. God moest Johannes de doper zenden om te getuigen en aan de mensen te vertellen dat het licht gekomen was (Jh 1:6-9).

Blindheid kenmerkt de mens in zijn zondige toestand (2Ko 4:3-4). Het geldt ook voor iemand die belijdt tot Gods volk te behoren – zowel Israël als de gemeente –, maar geen leven uit God heeft (Js 42:18-20; Op 3:17). Maar “de HEERE opent [de ogen] van de blinden” die hun blindheid erkennen.

Zij die gebogen zijn onder de last van hun zonden en daarmee naar de HEERE gaan, worden door Hem opgericht (Ps 146:8b; vgl. Lk 13:10-17). Wat hier allemaal van de HEERE gezegd wordt, heeft de Heer Jezus in Zijn leven op aarde laten zien. Hij is de HEERE Die tot Zijn volk is gekomen. Omdat Zijn volk Hem heeft verworpen, zijn deze zegeningen voor het volk als geheel uitgesteld. Hij zal die zegeningen allemaal in het vrederijk aan Zijn volk geven.

Allen die in hun nood tot de HEERE zijn gegaan, zijn door hem tot “rechtvaardigen” gemaakt (Ps 146:8c). Dat doet Hij op grond van het bloed van het nieuwe verbond, waardoor “de bediening van de gerechtigheid”, ofwel het toerekenen van de gerechtigheid, kan plaatsvinden (2Ko 3:9). Zij zijn het nieuwe volk van God, dat helemaal uit rechtvaardigen bestaat (Js 60:21). Zij hebben gedaan wat recht is in Zijn ogen en blijven dat doen. In hen ziet Hij Zijn eigen kenmerken. Dat verheugt Zijn hart. Naar hen gaat Zijn liefde uit en Hij verzekert hen ervan dat Hij hen liefheeft.

De HEERE betoont Zich een Bewaarder van “de vreemdelingen” (Ps 146:9). Vreemdelingen zijn mensen die geen burgerrecht in Israël hebben. Zij hebben niets waarop ze aanspraak kunnen maken. Maar “de HEERE bewaart de vreemdelingen” die zich daarvan bewust zijn en zich bij Zijn volk hebben aangesloten. Zij delen in de zegen die Hij aan Zijn volk geeft. Mooie voorbeelden daarvan zijn Rachab en Ruth (Jz 2:8-13; Jz 6:22-25; Ru 1:16-17; Ru 4:13-17; Mt 1:5-6).

De “wees en weduwe” worden door de HEERE staande gehouden. Wees en weduwe zijn de kwetsbaarste mensen in de samenleving. Zij hebben geen ouders en man die voor hen zorgt. De HEERE neemt de zorg voor hen op Zich. Hij ondersteunt hen (Ps 68:6).

Tegenover de veelheid aan weldaden voor hen die de God van Jakob tot hun hulp hebben en hun verwachting op Hem hebben gesteld (Ps 146:5), wordt één regel gewijd aan het lot van de goddelozen. De tekst over de goddelozen sluit aan bij de kwetsbare groep van vreemdelingen, wezen en weduwen. Dit betekent dat deze goddelozen misbruik hebben gemaakt van hun kwetsbaarheid.

De tragiek van hun lot komt daardoor sterk uit. Goddelozen keren zich niet tot God, maar volgen hun eigen weg. Het is een weg die door de HEERE krom gemaakt is, waardoor hun weg vergaat (Ps 1:6). Ze raken de weg kwijt. Zonder het te beseffen, gaan ze doelloos ronddwalen. Zo vervolgen ze hun weg in een heel andere richting dan ze vermoeden. In plaats van de door hen begeerde doelstellingen te bereiken eindigen ze in het graf.

Copyright information for DutKingComments