Psalms 147:12-20

Gods zorg voor Jeruzalem

De derde oproep om te loven wordt gedaan aan Jeruzalem en Sion (Ps 147:12; Ps 147:1; 7). Jeruzalem is de stad van de grote Koning. Jeruzalem betekent ‘stad van de vrede’. Nu de Vredevorst Koning is over Israël, doet Jeruzalem haar naam eindelijk eer aan. De ware Melchizedek, die genoemd wordt koning van Salem, dat is koning van de vrede (Hb 7:1-2), regeert.

Die stad heeft Hij uitgekozen om er te wonen om van daaruit in gerechtigheid te regeren in overeenstemming met de beloften die door de HEERE aan Zijn volk zijn gedaan. Alle roem is alleen voor de HEERE. Sion is ook Jeruzalem, maar dan meer verbonden met genade als de grondslag waarop de stad de woonplaats voor Gods volk kan zijn. Sion wordt opgeroepen haar God te loven, want de inwoners van de stad zijn daar door Gods grote genade binnengebracht.

De aanleiding van de roem en lofprijzing, aangegeven door het woord “want”, is meervoudig (Ps 147:13). In de eerste plaats neemt God de bescherming van de stad voor Zijn rekening. Daardoor is de veiligheid van allen die erin zijn volkomen gewaarborgd.

Nehemia heeft letterlijk de muren, poorten en grendels van Jeruzalem hersteld; hier doet, in figuurlijke zin, de HEERE dat (Zc 2:5). Gog, de aanvoerder van groot-Rusland, is blind voor die bescherming door God. Hij ziet dat de steden in Israël “allen zonder muur en grendel” zijn “en geen poorten hebben” en waagt het daarom Israël aan te vallen, tot zijn eigen schade (Ez 38:11; 22).

De eersten die van de bescherming van de HEERE profiteren – en dat is een tweede reden om Hem te roemen en te loven –, zijn de kinderen in hun midden. Zij worden door Hem gezegend.

Een derde reden voor het roemen en loven van God is dat Hij in hun gebied “vrede” doet heersen (Ps 147:14). De Heer Jezus is de Vredevorst. Door Hem heerst vrede in het vrederijk. Hij heeft die vrede mogelijk gemaakt door Zijn werk op het kruis. Dat is de grondslag voor elke vrede, persoonlijk, in de onderlinge omgang tussen gelovigen, en straks, in het vrederijk, wereldwijd (Rm 5:1; Ef 2:14-17; Ko 3:15; Js 9:5-6).

Als vierde reden voor lofprijzing wordt genoemd dat God hen “met het beste van de tarwe” verzadigt (vgl. Ps 81:17). In deze weldadige sfeer van vrede wordt van ‘het beste van de tarwe’ genoten. De tarwe doet denken aan het leven van de Heer Jezus dat het deel is geworden van ieder die door Zijn dood aan het kruis met Hem verbonden is. Hij is de tarwekorrel die in de aarde is gevallen en is gestorven, waardoor er een rijke oogst is van hen die Hem als hun leven hebben ontvangen (Jh 12:24).

De werking van Gods Woord

De Ps 147:15-18 gaan over ‘vriezen’ (Ps 147:15-17) en ‘dooien’ (Ps 147:18). Dit gedeelte vertelt dat wat de mens niet kan, God in Zijn almacht wel kan. God doet dat door Zijn Woord te zenden. Datzelfde Woord zendt de HEERE naar Israël en naar geen enkel ander volk (Ps 147:19-20). Het is het machtige Woord van God, dat Zijn werk in de harten van de mens doet.

God heeft de hemel en de aarde door Zijn Woord tot stand gebracht (Ps 33:6; 9; Hb 11:3). Door datzelfde Woord werkt Hij op aarde (Ps 147:15). Zijn woord is Zijn daad. Als Hij Zijn bevel naar de aarde zendt, is dat tot nut voor de mens in het algemeen en voor Zijn volk in het bijzonder. Elk bevel wordt zonder enige aarzeling direct uitgevoerd: “Zijn woord loopt zeer snel.” Zijn Woord wordt hier voorgesteld als een bode die de opdracht van zijn meester ogenblikkelijk uitvoert (Js 55:11). Zijn Woord is niet statisch, maar dynamisch, ook voor ons (1Th 2:13; 2Th 3:1).

Als het sneeuwt en de aarde als met wol bedekt wordt, gebeurt dat op Zijn bevel (Ps 147:16; Jb 37:6; vgl. Js 55:10-11). Als Hij beveelt, wordt rijp als as uitgestrooid. Zo werpt Hij ook “Zijn ijs als stukken”, waarbij we kunnen denken aan hagelstenen, op de aarde (Ps 147:17). Het tweede deel van Ps 147:17 wordt als vraag gesteld. Het is een vraag waarop geen antwoord wordt verwacht. Iedereen weet namelijk dat tegen de koude van ijs, die “Zijn koude” is omdat Hij die door Zijn woord doet komen, niemand bestand is.

Hij kan ook Zijn woord zenden om een einde te maken aan de sneeuw, de rijp en het ijs (Ps 147:18). Dan bewerkt Zijn woord dat alles smelt en Zijn koude verdwijnt. Vervolgens doet Hij “Zijn wind waaien”. Daardoor gaat alles wat gesmolten is en tot “wateren” is geworden, “stromen”, zodat het overal waar de wateren komen verkwikking biedt.

Deze natuurverschijnselen symboliseren Gods handelen met Zijn volk. Hij heeft vanwege hun opstandigheid tegen Hem Zijn koude oordelen over hen moeten brengen, zoals Hij in Zijn Woord heeft voorzegd. De hagelstenen worden door God gebruikt om de aarde slaan (Ex 9:18-25; Jb 38:22-23; Ez 13:13; Hg 2:18; Op 16:21). Hij heeft aan die oordelen ook weer een einde gemaakt. Zijn volk, dat wil zeggen hen die de rechtvaardigheid van Zijn oordelen hebben erkend, heeft Hij vervolgens in de verkwikkende zegen van het vrederijk gebracht. Na de ijzige wind van Zijn toorn voelen ze nu de zachte bries van Zijn liefde.

Wat Israël betreft, kunnen we er nog het volgende aan toevoegen. De HEERE heeft Zijn machtige woord gezonden om het ijs om te vormen tot water (Ps 147:18). Hij is ook machtig om Zijn woord te zenden en Jakob om te vormen tot Israël (Ps 147:19). Dezelfde werking heeft van het Woord van de HEERE op het overblijfsel van Israël, dat Hij daarmee omvormt tot Zijn volk, het ware Israël (Jr 31:33). Dat heeft Hij alleen met Israël gedaan en met geen enkel ander volk (Ps 147:20).

Gods Woord is niet alleen een Woord met bevelen, maar ook een Woord met mededelingen. Hij maakt Zijn Woord aan “Jakob”, dat is heel Israël, alle twaalf stammen, bekend, dat wil zeggen dat Hij aan Zijn volk meedeelt wat Zijn plannen met hen zijn (Ps 147:19). ‘Jakob’ is de naam voor het volk die herinnert aan de afdwalingen van Gods Woord. Er is ook sprake van “Israël”, dat is de naam voor het volk als door God gezegend. God maakt aan “Israël Zijn verordeningen en bepalingen” bekend.

Hij heeft Israël meer begunstigd dan enig ander volk door hun Zijn geopenbaarde waarheid te geven (Rm 9:4). Er is geen natie in de oude wereld die zo bevoorrecht is als Israël, die de geopenbaarde wil van God heeft: het geschreven Woord van God. Dit Boek met zijn goede wetten, gewoonten, zeden, intelligentie, sociale leven, reinheid, naastenliefde, welvaart, verheft dit volk boven alle andere volken en spreidt zegeningen om zich heen die nergens anders uit kunnen voortkomen. De hoogste weldaad die aan welk volk ook kan worden gedaan, is aan dat volk het Woord van God in zijn eigen taal geven.

In de natuur, in de schepping, maakt God Zich aan alle volken bekend (Rm 1:19-20). In Zijn Woord maakt Hij Zich op een speciale manier aan Zijn volk bekend. Zijn Woord is Zijn openbaring aan Zijn volk als hun God. “Zo heeft Hij voor geen enkel [ander] volk gedaan” (Ps 147:20). Dat God Zijn volk Zijn ‘Woordopenbaring’ heeft gegeven (Dt 4:6-8; Rm 3:2), onderstreept het enorme voorrecht van hen als Gods volk.

God heeft aan Zijn volk “rechtmatige bepalingen, betrouwbare wetten [en] goede verordeningen en geboden gegeven” (Ne 9:13). Omdat de volken “Zijn bepalingen” in Zijn Woord niet kennen, zijn ze onderworpen aan alle vormen van kwaad waartoe ze door demonische machten worden aangezet (vgl. 1Ko 12:2). Het grote contrast met de volken die Gods bepalingen niet kennen, maakt Gods volk niet hoogmoedig, maar heel dankbaar. Zij zijn niet beter dan de volken. Dit besef brengt hen tot de uitroep waarmee de psalm besluit: “Halleluja!” Alle lof komt alleen de HEERE toe.

Copyright information for DutKingComments