Psalms 16:3

U bent de Heere

In Ps 16:2 spreekt David verder over zijn verhouding tot zijn God. Zoals gezegd, is David in de eerste plaats een type van Christus. Als Mens belijdt Christus de HEERE (Jahweh) als de Heere (Adonai), dat is Heer of Gebieder. Hij laat zien dat Hij Zich als Mens aan de Heere (Adonai) heeft onderworpen en de gehoorzame Dienaar is geworden (Fp 2:6-8). Hij heeft alles gedaan wat God tegen Hem heeft gezegd. Deze onderdanigheid heeft Hij eenmaal, bij Zijn komen in de wereld, uitgesproken (Hb 10:5-7) en dat heeft Zijn hele weg op aarde bepaald.

Dit is ook het kenmerk van het gelovig overblijfsel in de toekomst. Zij willen niets anders dan de wil van God doen. Het is tevens het kenmerk van ieder die in onze tijd, de tijd van de gemeente op aarde, tot bekering komt. Dat zien we bij Paulus, die direct na zijn bekering vraagt: “Wat moet ik doen, Heer?” (Hd 22:10).

De letterlijke vertaling van de tweede regel van Ps 16:2 is: “Ik heb geen goed buiten U.” De betekenis is: ‘Ik heb niets in deze wereld wat ik anders bezit dan U. Er is niets wat mij geluk geeft dan U alleen.’ Wat David zegt, is weer ten volle waar van de Heer Jezus en is ook de belijdenis van het gelovig overblijfsel. De Heer Jezus zegt hier dat de Vader voor Hem alles is. Zijn leven op aarde is gekenmerkt door Zijn verhouding tot Zijn Vader. Hij heeft alles met en voor Hem gedaan.

God verwacht van alle verlosten dat zij dit met hun hart belijden, zowel ten aanzien van Hem als ten aanzien van de Heer Jezus. De Zoon moet “in alle dingen de eerste plaats … innemen” (Ko 1:18). Hij heeft recht op onze “eerste liefde” (Op 2:4), dat is onze volledige liefde.

De zin, die in Ps 16:2 is begonnen, voegt in Ps 16:3 iets toe. De Heer Jezus zegt in Ps 16:2 dat Hij geen goed heeft buiten God. In Ps 16:3 voegt Hij daaraan toe dat Hij al Zijn vreugde vindt in “de heiligen die op de aarde zijn”. Na Zijn liefde tot God volgt onlosmakelijk Zijn liefde voor de gelovigen (vgl. Sp 8:31b).

“De heiligen” zijn niet de heilige engelen, want die zijn in de hemel. Engelen worden soms ‘heilige engelen’ genoemd, maar ze worden nergens ‘heiligen’ genoemd. Het zijn ook niet de heiligen van de gemeente, want de gemeente hoort naar haar positie bij de hemel en is in Christus al in de hemel (Ef 1:3).

“De heiligen” zijn het gelovig, trouw overblijfsel van Israël, Gods aardse volk. Op hen zijn de ogen van de HEERE gericht (Ps 101:6). Zij wijden zich aan God toe en heiligen zich voor Hem, in navolging van Christus, Die dat ook doet. Deze heiligen worden ook “de machtigen” of beter “de heerlijken” genoemd. De ‘heiligen’ zijn de ‘heerlijken’ omdat ze verbonden zijn met de Heerlijke, dat is Christus. Voor ons geldt dat God ons ziet in de heerlijkheid van Christus die wij van en in Hem hebben ontvangen (Jh 17:22; vgl. Ef 1:6).

Christus is met deze heiligen verbonden. Met hen neemt Hij dezelfde positie voor God in, zoals geschreven staat: “Want én Hij Die heiligt [dat is Christus] én zij die geheiligd worden [dat zijn de heiligen, de gelovigen], zijn allen uit één” (Hb 2:11). Van de heiligen zegt Christus hier: “In wie Ik al Mijn vreugde vindt.” We zien dit op een opmerkelijke wijze tot uitdrukking komen als Hij Zich laat dopen door Johannes de doper. Door Zich te laten dopen maakt Hij Zich een met de Zijnen (vgl. Sp 8:31b).

Door Zich te laten dopen voegt Christus Zich bij hen die zich, “terwijl zij hun zonden beleden”, door Johannes hebben laten dopen (Mt 3:5-6; 13-16). Dat Hij Zich wel bij hen voegt, maar tegelijk ver boven hen verheven is, blijkt uit wat de Vader direct na Zijn doop tegen alle aanwezigen zegt: “Deze is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik welbehagen gevonden heb” (Mt 3:17). De Vader maakt duidelijk dat Hij te midden van hen de unieke Zoon van God is. Hij heeft geen zonden te belijden, want Hij is de Zondeloze.

We zien hier de illustratie van wat Gods Woord tegen ons, nieuwtestamentische gelovigen, zegt over het liefhebben van God en het liefhebben van hen die bij Hem horen. Wie zegt dat Hij God liefheeft, zal ook Gods volk liefhebben. Die twee aspecten zijn in de nieuwe natuur van de gelovige onlosmakelijk aan elkaar verbonden (1Jh 5:1-2). Je liegt als je zegt dat je God liefhebt, terwijl je je broeder haat.

Copyright information for DutKingComments