Psalms 17:1-5

Inleiding

Psalm 17 gaat net als Psalm 16 over David, waarbij hij duidelijk een beeld van de Heer Jezus is. Hij is tevens een beeld van het gelovig overblijfsel van Israël. In Psalm 16 gaat het over zijn innerlijke, innige, vertrouwelijke en persoonlijke omgang met zijn God. Dit is door het lijden openbaar geworden, zoals dat gebeurt met louter goud dat door vuur beproefd is.

We zien dit in volmaaktheid bij de Heer Jezus bij Wie door alle lijden Zijn volkomen vertrouwen op Zijn God zichtbaar is geworden. We zien in het lijden Wie God voor Hem is. Hij is daarin een voorbeeld voor iedere gelovige, zowel nu voor ons die bij de gemeente horen als voor het gelovig overblijfsel in de toekomst.

In Psalm 17 zien we de druk die van buitenaf op David wordt uitgeoefend. Hetzelfde geldt voor het gelovig overblijfsel en ook voor de Heer Jezus. Door die druk wordt een oprecht hart openbaar als een hart dat volkomen aan God is toegewijd. Bij de Heer Jezus herkennen we dat in de beschrijving van Hem in de evangeliën.

Het gaat hier meer om de omstandigheden die worden gekenmerkt door vijanden die de rechtvaardige omringen. Dit is ook wat het gelovig overblijfsel in de eindtijd zal ervaren. We zien in deze psalm de Heer Jezus met het gelovig overblijfsel verbonden. Zijn ervaringen worden door hen gedeeld. Wat Hij heeft meegemaakt, zullen zij, tot op zekere hoogte, meemaken. Hij is in de Geest daarin bij hen. In deze psalm leert Hij de Zijnen op God te vertrouwen als de God van de opstanding, de God Die binnenkort zal komen om hen te verlossen.

We kunnen deze psalm in drie delen verdelen:

1. De Ps 17:1-5 zijn de basis van Davids gebed. Hij spreekt daarin over zijn rechtvaardigheid, hij betuigt zijn oprechtheid.

2. In de Ps 17:6-12 gaat het over verdrukking door de vijand. Dit gedeelte begint met een gebed waarna een omschrijving van de vijand volgt.

3. Ten slotte de Ps 17:13-15. Dit gedeelte begint weer met een gebed. David vraagt om vernietiging van de vijand en zijn verlossing. De vijand, zowel van David als van de Heer Jezus en het gelovig overblijfsel in de toekomst, is het ongelovige deel van het volk. Dit ongelovige deel, de afvallige massa, met de antichrist aan het hoofd, wordt gesteund door het herstelde Romeinse rijk, de Europese unie, ofwel het beest uit de zee waarover in Openbaring 13 wordt gesproken (Op 13:1-10).

De kern van dit gebed van David vinden we in het midden van de psalm, in Ps 17:8: “Bewaar mij als [Uw] oogappel, verberg mij onder de schaduw van Uw vleugels.”

Gebed om recht

Deze psalm is “van David” (Ps 17:1a). De psalm wordt “een gebed” genoemd, wat we ook van begin tot eind beluisteren. Drie andere psalmen van David worden ook zo genoemd (Ps 86:1; Ps 102:1; Ps 142:1) en verder alleen nog de enige psalm van Mozes (Ps 90:1).

David vraagt met drie krachtige uitspraken de aandacht van de HEERE: “luister”, “sla acht” en “neem ter ore” (Ps 17:1b). Het gaat om een “rechtvaardige [zaak]”. Het woord ‘zaak’ is toegevoegd. We zien dat aan de vierkante haken. Het is dan ook mogelijk om de tekst zo te lezen: “HEERE, luister naar [Uw] gerechtigheid.” ‘Luister’ betekent ook ‘handel’. ‘Uw gerechtigheid’ houdt in ‘overeenkomstig Uw verbond en/of Uw beloften’.

David spreekt niet over anderen, maar over zichzelf. Het lijkt misschien dat hij zichzelf wil verdedigen, maar dat is niet zo. Een rechtvaardige zaak is alleen dan rechtvaardig als die zaak zo door God wordt beoordeeld. Het gaat David niet om eerherstel voor zichzelf of om zelfhandhaving, maar om de eer van God die hier in het geding is.

Het gaat hier om onrechtvaardigheid in de wereld en onder het volk van God. David bidt tot de rechtvaardige Rechter om gerechtigheid. In Ps 17:15 spreekt hij zijn vertrouwen uit dat hij Gods aangezicht zal aanschouwen in gerechtigheid, dat betekent dat God in gerechtigheid zal handelen en verlossen.

Hij ziet zijn zaak als Gods zaak. Daarom vraagt hij indringend aan God om naar hem te luisteren. Hij spreekt over zijn “roepen” tot God. Hij roept het hardop uit, want zijn ziel is in nood (Ps 106:44; Ps 142:6). Wat hij wil zeggen, noemt hij “mijn gebed”, wat aangeeft dat hij als een smekeling bij God komt.

Hij voegt eraan toe dat hij zijn gebed “met onbedrieglijke lippen” spreekt. Dit is geen aanmatiging, maar geeft aan dat hij met een zuiver geweten tot God nadert om aan Hem zijn zaak voor te leggen. Het is het gebed van een rechtvaardige (vgl. Jk 5:16b), dat wil zeggen van iemand die recht staat voor God. Hij kan vrij tot God naderen omdat er in zijn leven geen dingen zijn die in strijd zijn met Gods heiligheid en omdat hij in zijn hart oprecht is (1Jh 3:21).

Het gaat er niet om dat hij zondeloos is, maar dat hij niet met zonden rondloopt die hij niet heeft beleden. Hij is integer, oprecht de HEERE toegewijd. Wat hij zegt, komt overeen met wat er in zijn hart is en ook zichtbaar is in zijn daden (Ps 66:18). David toont dat in de Ps 17:3-5 ook aan.

Hij wil dat de HEERE zijn onschuld op grond van een rechtvaardig oordeel met een rechterlijke uitspraak bevestigt. Daarvoor doet hij een beroep op Gods “aangezicht” (Ps 17:2), dat wil zeggen op Gods tegenwoordigheid of aanwezigheid in zijn leven. Gods ogen zien immers “wat billijk is”, dat wil zeggen dat Hij de juiste dingen ziet en die beoordeelt naar wat in overeenstemming is met recht en gerechtigheid. Hij zal dan zien dat er naar waarheid en recht geen zonde in de zin van bedrog of huichelarij bij hem aanwezig is. Dan kan zijn recht van Gods aangezicht uitgaan zodat zijn tegenstanders de mond wordt gesnoerd.

Een rechtvaardige bidt

In deze verzen plaatst David zich voor God en legt zijn innerlijk en zijn handelingen aan Hem voor. Hij wijst God op wat Hij van hem weet. Hij getuigt van zijn gerechtigheid. Daarbij geeft hij zijn eigen beoordeling over wat er in hem is en over de daden die hij heeft gedaan en de wegen die hij is gegaan. Hij kan zeggen dat er niets is wat hem aanklaagt.

In Ps 17:3 spreekt David over drie methoden die God heeft gebruikt om te zien wat er in zijn hart is: God hem heeft “beproefd”, “doorzocht” en “getoetst”. Het is ook mogelijk om deze drie werkwoorden te vertalen in gebiedende wijs: “Beproef mijn hart, doorzoek het ’s nachts, toets mij” (vgl. Ps 139:23). De uitslag van het onderzoek staat vast: “U vindt niets” of “U zult niets vinden”.

Het beproeven van het hart is het doorzoeken ervan of het zuiver is in zijn motieven. God heeft hem ’s nachts doorzocht, als hij alleen is en als het ware oog in oog met God staat, als er niets is wat hem afleidt. Dat is ook de meest geschikte gelegenheid om hem met een zonde te confronteren als die er zou zijn. Zijn hele persoon is getoetst, getest, wat meer ziet op de omstandigheden die als een testkamer dienen om tot uiting te laten komen wat er in iemand is.

David weet dat het onrecht dat hem door goddeloze mensen wordt aangedaan geen enkele grond heeft. God heeft dat ook bij hem vastgesteld, want Hij heeft na grondig onderzoek niets gevonden. Daarom heeft hij het vaste vertrouwen dat Gods beoordeling van zijn rechtvaardige zaak die hij aan Hem voorlegt, daarmee in overeenstemming zal zijn.

De betekenis van het laatste deel van het vers – “[wat] ik ook moge denken, het komt mij niet uit de mond” – is dat er niets meer en niets anders uit zijn mond is gekomen dan wat hij heeft gedacht. Het houdt in dat zijn gedachten en zijn woorden, waarmee hij zijn gedachten bekendmaakt, volledig met elkaar in harmonie zijn. Hij gebruikt zijn woorden niet om zijn ware gedachten te verbergen. Hij heeft geen verkeerde, verborgen gedachten. Dat is wel vaak zo bij mensen, maar niet bij David.

Ook dit zien we in volmaaktheid en altijd bij de Heer Jezus, bij Wie elk woord dat Hij spreekt, precies tot uitdrukking brengt wat Hij denkt. Hij is wat Hij zegt (Jh 8:25). Zo hoort het bij iedere gelovige te zijn.

Nadat David over zijn innerlijk heeft gesproken, spreekt hij vervolgens over zijn daden (Ps 17:4). Ook daarin zal God niets kunnen ontdekken wat zijn rechtvaardige zaak tot een mislukking zou kunnen maken. David spreekt over “de daden van de mens”. Het gaat niet om zondige daden, maar om het algemene doen en laten van de mens, om zijn dagelijkse bezigheden. Hij is daarin gehoorzaam geweest aan “het woord van Uw lippen”, dat is het Woord van God.

Dat heeft hem ervoor bewaard dat hij op “de paden van de gewelddadige [letterlijk van de inbreker of overtreder] terecht is gekomen. De paden van de gewelddadige zijn de paden van de duivel die de gewelddadige, de inbreker en overtreder is. Het gaat niet zozeer om een weg van geweld, maar om een verboden weg, een weg van ongehoorzaamheid, zoals een inbreker die gaat. Het is een weg die aan anderen schade berokkent. Mensen die zonder God leven, leven voor de duivel en gaan op zijn weg. Het is de weg van “vernieling en ellende” (Rm 3:16). Alleen gehoorzaamheid aan Gods Woord bewaart ons daarvoor. De Heer Jezus is hierin het volmaakte voorbeeld.

Door gehoorzaam te zijn aan het woord van Gods lippen heeft David zijn schreden in de sporen van Gods weg gehouden (Ps 17:5). Hij is de weg gegaan die God hem is voorgegaan. Hij heeft zijn voeten in Diens voetstappen gezet. Daardoor hebben zijn voetstappen niet gewankeld. De weg die we gaan, gaan we stap voor stap. Gods Woord is een lamp voor onze voet, wat wil zeggen dat Gods Woord licht geeft voor elke stap die we moeten zetten. Gods Woord is ook een licht op ons pad, dat is de hele weg die we afleggen, waarbij ons oog is gericht op het einddoel (Ps 119:105).

Copyright information for DutKingComments