Psalms 2:12

De uitnodiging tot verzoening

Na het spreken van de Vader tot de Zoon (Ps 2:6) en het spreken van de Zoon over Zichzelf (Ps 2:7-8) spreekt in de Ps 2:10-12 de Heilige Geest. De toorn van God is nog niet ontbrand en de Heer Jezus regeert nog niet met een ijzeren scepter op aarde. Met de aansporing “nu dan” worden de leiders, “koningen” en “rechters van de aarde”, tot actie aangespoord (Ps 2:10).

Het is “nu” de welaangename tijd, het is “nu” de dag van de behoudenis (2Ko 6:2b). “Nu dan”, snel, verander je houding tegenover God. Koningen moeten verstandig gaan handelen. Dat kan alleen als ze met hun zonden breken (vgl. Dn 4:27). Rechters moeten niet meer op eigen voordeel uit zijn, maar eerlijk recht gaan spreken. Daarvoor moeten ze gewillig zijn zich te laten onderwijzen en het onderwijs van Gods Woord aanvaarden. Misschien wordt ook bedoeld dat ze zich door de tucht die God over hen brengt, laten onderwijzen en zich bekeren.

Een waarachtige bekering blijkt uit het dienen van “de HEERE met vreze”. Het gaat in een mensenleven om het dienen van God. Daarvoor heeft God de mens geschapen en daarin ligt ook de werkelijke betekenis van zijn mens-zijn, waardoor Hij zijn diepste verlangens vervult. God dienen is het enige wat voldoening en zin aan zijn bestaan geeft. Vrezen wil zeggen eerbied hebben. We mogen God dienen met ontzag voor Wie Hij is. Het is dienen van Hem Die ver boven ons verheven is en recht heeft op onze dienst omdat Hij ons heeft geschapen en ons onderhoudt.

Aan het dienen van God is vreugde verbonden. Dat betekent dat het geen gedwongen, slaafse dienst is. Toch mogen we nooit vergeten dat Degene Die we dienen “de grote en ontzagwekkende Heere” is (Ne 4:14). Daar hoort een gepaste “huiver” bij. Ook hier gaat het niet om angst, maar om ontzag. Het erkennen van de majesteit van Hem Die we mogen dienen, zal ons bewaren voor een lichtzinnige, arrogante houding tegenover Hem.

Het laatste vers bevat een genadige uitnodiging en een ernstige waarschuwing (Ps 2:12). Om de HEERE te kunnen dienen op een Hem welgevallige wijze is het nodig dat de mens in de juiste verhouding tot de Zoon staat. Daarmee staat of valt het hele leven van welk mens dan ook. Wie de Zoon niet eert, eert ook de Vader niet (Jh 5:23b), wat hij ook mag beweren over zijn eigen dienst aan God. God eren betekent de Zoon eren. Daarom klinkt tot slot de oproep om de Zoon te kussen, dat wil zeggen Zich in eerbied voor Hem te buigen (vgl. 1Sm 10:1; 1Kn 19:18; Hs 13:2; Lk 7:38; 44-45) en zich met Hem verzoenen.

De keerzijde is het ontbranden van Zijn toorn. Zijn toorn hangt dreigend boven ieder mens die “onderweg” is en voor zichzelf leeft zonder rekening te houden met het gezag van de Zoon. Wie de Zoon niet kust, komt om door het ontbranden van de toorn van de Zoon. Slechts een moment van toorn, “even”, betekent het einde van de mens die Hem niet heeft gekust. “Vreselijk is het te vallen in [de] handen van [de] levende God” (Hb 10:31). “Immers, onze God is een verterend vuur” (Hb 12:29).

De psalm eindigt met het woord “welzalig”, hetzelfde woord waarmee Psalm 1 begint. Dit ‘welzalig’ wordt iedereen aangeboden die de Zoon nog niet heeft gekust. Het is een laatste uitnodiging. Daarin wordt een veilige schuilplaats tegen Gods toorn aangeboden. Die schuilplaats is niemand anders dan Hij Die het oordeel uitoefent. Hij is ook Degene Die ieder tegen het oordeel beschermt die tot Hem de toevlucht neemt. Hij wijst niemand af die met oprecht berouw over en belijdenis van zijn zonden bij Hem komt.

Profetisch is dit vers tevens een inleiding voor de volgende psalmen, Psalmen 3-7. Voordat het geweld van de grote verdrukking over de hoofden van het gelovig overblijfsel losbarst, wordt hier verkondigd waar de behoudenis te vinden is: alleen bij de HEERE. We kunnen dit vergelijken met de ark die als middel van redding wordt gebouwd vóór en met het oog op de aanstaande zondvloed. De ark is een beeld van Christus en de zondvloed is een beeld van de grote verdrukking.

Copyright information for DutKingComments