Psalms 25:1

Inleiding

In Psalmen 22-24 hebben we de openbaring van de Verlosser gezien. In Psalmen 25-39 zien we de ervaring van de oefening van de gelovige als reactie op deze openbaring. Dit onderstreept dat ook de volgorde van Psalmen geïnspireerd is en ons veel te zeggen.

Het besef van genade is nog zwak, maar is wel groeiende. Daartoe begint deze psalm ook met belijdenis van zonde (Ps 25:7; 11; 18). Als gevolg daarvan kan de psalmist het onderwijs van genade ontvangen (Ps 25:8-9). Iemand die dat wil, of hij nu een christen is of bij het gelovig overblijfsel van Israël hoort, moet beginnen met te vertrouwen op God (Ps 25:1-2) en openstaan voor Zijn onderwijs (Ps 25:4-5).

De HEERE kan alleen zachtmoedigen – dat zijn de nederigen, de gebrokenen van hart, zij die beven voor Gods Woord (vgl. Mt 5:5; Js 66:2) – onderwijzen (Ps 25:9). Profetisch is dit het groeiende besef van genade bij het overblijfsel van Israël in de eindtijd.

Deze psalm heeft de vorm van een acrostichon, dat wil zeggen dat elk vers begint met een volgende letter van het Hebreeuwse alfabet. Een acrostichon verwijst vaak naar Gods regeringswegen in het leven van een gelovige. Een onregelmatigheid in het acrostichon is geen vergissing, maar is bewust ingebracht. Hetzelfde zien we in Psalm 34. Zowel Psalm 25 als in Psalm 34 mist de letter waw, en beide psalmen voegen aan het eind de letter pe toe.

In Ps 25:2 en Ps 25:19 is sprake van een vijand en juist daar vinden we een onregelmatigheid in het acrostichon. Dit wijst op grote nood in het leven van de psalmist en het gebrekkige begrip van genade. Na Psalmen 22-24 vinden we bij de HEERE genade op genade, maar bij de psalmist moet het besef daarvan nog groeien. In het begin vinden we een dubbele letter aleph en in de Ps 25:18-19 een dubbele letter resj: de psalmist kijkt omhoog naar de HEERE en Hij kijkt omlaag naar de ellende van de psalmist.

We horen in deze psalm een gelovige spreken die in zijn hart een diep besef heeft van Wie de HEERE is. De gedachte aan Hem overheerst bij hem alles. Op Hem vertrouwt hij met betrekking tot zijn vijanden. Hij roept niet tot God om hen te oordelen. Hij spreekt maar weinig over hen. Waar hij veel om vraagt, is om leiding voor zijn levensweg.

De gelovige ziet in Gods licht ook zichzelf, wat hem tot belijdenis van zonden brengt. In deze psalm vinden we voor de eerste keer in dit boek belijdenis van zonden. We horen hem tot slot bidden voor het hele volk, hij wordt een voorbidder voor anderen.

Op U vertrouw ik

Voor “een psalm van David” (Ps 25:1a) zie bij Psalm 3:1.

De aanleiding voor deze psalm lijken de altijd aanwezige vijanden te zijn. Het kan zijn dat David deze psalm heeft gedicht toen hij op de vlucht was voor zijn zoon Absalom, een vlucht die het gevolg is van zijn eigen zonden.

David heft met een nadrukkelijk “tot U” zijn ziel ofwel zijn hele persoon, zijn lichaam inbegrepen op tot de “HEERE”, uitsluitend en alleen tot Hem (Ps 25:1b). Hij is in zielennood. Hij spreekt tot God als “mijn God” (Ps 25:2), want hij heeft een persoonlijke relatie met Hem. Daarom zegt hij ook tegen Hem: “Op U vertrouw ik.” Het woord ‘vertrouwen’ betekent ‘zich veilig voelen’, zoals een kind zich veilig voelt bij zijn vader als hij door een hond wordt bedreigd. David voelde zich veilig bij God. Dit is het geheim van het overwinnen van moeilijkheden. Een Godvrezende gelovige heeft geen andere toevlucht. Er is voor hem geen ‘plan B’. Zijn hele hoop is alleen op God gevestigd.

David spreekt hier van (1) “mijn God”, van (2) “mij”, en van (3) “mijn vijanden”. De vijanden dreven hem uit naar God, om zijn toevlucht bij Hem te zoeken. Hij smeekt zijn God hem niet beschaamd te laten worden in zijn vertrouwen op Hem. Het gevolg daarvan zou zijn dat zijn vijanden van vreugde over hem opspringen, alsof zijn vertrouwen op God slechts een lippenzaak was. Dat zal God toch niet laten gebeuren? Daarbij komt dat hij als koning de vertegenwoordiger van Gods volk is. Als hij beschaamd wordt, neemt dat de hele basis van vertrouwen van Gods volk weg.

Hij herinnert zichzelf eraan dat allen die God verwachten, niet beschaamd worden (Ps 25:3). Daar is hij zeker van, wat we zien aan het krachtige “ja”. Dit maakt het bidden niet overbodig, maar drijft er juist toe uit. Hij verwacht de hulp en uitkomst van Hem met Wie hij in gemeenschap leeft. Dit vers wordt in Romeinen 9 aangehaald (Rm 9:33), waar blijkt dat ‘verwachten’ hier ‘geloven’ betekent, in tegenstelling tot ‘goede werken’.

Hij weet ook wie er wel beschaamd worden, namelijk “zij die zonder reden trouweloos handelen”. Het betreft mensen die de ongerechtigheid liefhebben. Daar hoort hij niet bij. Hij handelt in trouw tegenover God, Die hem als koning over Zijn volk heeft aangesteld. Dat er wordt gezegd ‘zonder reden trouweloos handelen’ betekent natuurlijk niet dat er ook een reden zou kunnen zijn om trouweloos te handelen. Deze zegswijze onderstreept de schandelijkheid van trouweloosheid. Dat er sprake is van trouweloos handelen, betekent ook dat in deze psalm de vijanden van David gezocht moeten worden onder zijn eigen volk en niet bij de heidenvolken.

Copyright information for DutKingComments