Psalms 3:8

Nederlandse verzen (8-9)

Verlossing en zegen

Nadat David alles in handen van God heeft gegeven en er geen angst meer is voor de massa vijanden, moeten al die vijanden nog worden verslagen (Ps 3:9). De overwinning moet nog worden behaald. Daarvoor gaat David niet zelf de strijd aan. Nadat hij rust in God heeft gevonden, verwacht hij ook de verlossing van God. Hij vraagt aan God of Hij wil opstaan tegen de vijanden die hem omringen. Het opstaan van de HEERE betekent dat Hij in actie komt om te oordelen (Ps 7:7; Ps 9:20).

Alleen God kan hem verlossen. Daarom roept hij God op om op te staan en (letterlijk) de vijanden op de kaak te slaan en de tanden van de goddelozen stuk te breken. Het slaan op de kaak is een handeling van vernedering (Jb 16:10; 1Kn 22:24; Mi 4:14b). Het stukbreken van de tanden doet denken aan de vijanden als wilde dieren. De vijanden worden ontwapend, krachteloos gemaakt, zoals aan wilde dieren de verscheurende kracht wordt ontnomen als hun tanden worden stukgebroken (vgl. Ps 58:7).

De vijanden hebben gezegd dat David geen heil of behoudenis bij God heeft (Ps 3:3). Hier zegt hij dat het heil, de behoudenis, de uitredding, de verlossing alleen van de HEERE is, het komt alleen van Hem. Hetzelfde horen we uit de mond van Jona (Jn 2:9). De behoudenis is een zekere zaak en daarom is ook de zegen zeker die aan de behoudenis verbonden is. Omdat de verlossing van de HEERE komt, gaat de verlossing ook veel verder dan alleen zijn persoonlijke verlossing: “Uw zegen is over Uw volk”. De zegen van God die het gevolg is van de verlossing door God, strekt zich uit over het hele volk van God.

Copyright information for DutKingComments