Psalms 32:5-7

Belijdenis en vergeving

Dan komt het moment van de overgave. Het is het moment van het afstappen van de troon van hoogmoed gevolgd door vernedering voor God met erkenning van de zonde. Overgave houdt hier in: volle belijdenis, zonder afzwakking of excuses. De betekenis van het Griekse woord voor belijdenis is ‘hetzelfde zeggen’, dat wil zeggen de zonde op dezelfde wijze zien en benoemen als God.

Het zwijgen wordt verbroken en de zonde wordt aan God bekendgemaakt. Natuurlijk weet God ook voordat David zijn zonde bekendmaakt van de aanwezigheid ervan. Maar God wil dat de zondaar zijn ongerechtigheid in het volle licht van de waarheid ziet en niet langer verzwijgt en bedekt houdt. Als de zondaar zijn zonde niet meer bedekt, bedekt God zijn zonde, zoals in Ps 32:1 staat.

Dat de zondaar zijn zonde belijdt, wordt hier gezien van de kant van de belijder, die zegt “ik zei”. David heeft een wilsbesluit genomen. Hij heeft besloten zijn “overtredingen te belijden voor de HEERE” en heeft het ook gedaan. Hetzelfde zien we bij de verloren zoon. Hij zegt dat hij zal opstaan en naar zijn vader zal gaan om zijn zonden te belijden. Hij doet het ook en wordt met open armen door zijn vader ontvangen (Lk 15:17-20).

David zondigde tegen Uria, maar bovenal zondigde hij tegen God. We hebben vergeving van God nodig, niet alleen van de mensen. Als de zondaar doet wat God zegt, doet God ook wat: Hij vergeeft de ongerechtigheid (vgl. 1Jh 1:9). In de manier waarop David het hier zegt, zien we dat de vergeving direct op de belijdenis volgt. Nauwelijks is de zonde beleden of de vergeving is er. Er klinkt grote dankbaarheid door in wat de zondaar met nadruk zegt: “En Ú vergaf [mijn] ongerechtigheid, mijn zonde.” Wat een opluchting, wat een last valt er van hem af.

Het is net als bij de vader van de verloren zoon die verlangt naar de terugkeer van zijn zoon (Lk 15:20). Zo verlangt God naar de belijdenis van onze zonden, zodat wij opnieuw kunnen terugkeren in de armen van onze God en Vader.

Gezangen van bevrijding

Als de gemeenschap met God op die manier volledig is hersteld, zal dat direct gevolgen hebben voor het gebedsleven van “iedere heilige” (Ps 32:6). David deelt zijn ervaring hier op indirecte wijze aan ‘iedere heilige’ mee en moedigt hem aan tot God te bidden. Deze aansporing om te bidden zal in dit verband vooral betekenen dat zonde in het gebed aan God wordt beleden. In ruimere zin betekent het dat we zullen bidden om bewaring voor een vallen in de zonde, zoals dat bij David is gebeurd. Dat David over een ‘heilige’ spreekt, betekent dat het een gelovige betreft die (weer) voor God afgezonderd leeft.

Bidden is gemeenschap met God, waarvan het zekere gevolg is dat “een overstroming van machtige wateren” de bidder “niet bereiken” zal. De bidder die zijn zonde belijdt, komt buiten het bereik van de vijand. De vijand is zijn greep op hem kwijt. Wat de vijand ook probeert om de herstelde en biddende gelovige weer in zijn macht te krijgen, alles mislukt. De bidder die om bewaring bidt, blijft staande als er krachtige verzoekingen tot zonde op hem afkomen. Dit is geen eenmalig bidden, maar een voortdurend bidden, een leven dat biddend wordt geleefd.

We moeten ons bewust blijven dat we door de zonde kunnen worden overvallen (Gl 6:1). Als dat gebeurt, is het zaak die zonde zo snel mogelijk te belijden (vgl. Js 55:6). Zolang het de welaangename tijd is, kan iemand een beroep doen op Gods genade (2Ko 6:2). God stelt een grens aan de tijd dat Hij Zich laat vinden (Lk 19:44; Jr 46:17). Dat betekent dat het gebed niet vergeefs zal zijn, maar dat God Zich laat vinden en het gebed zal beantwoorden en vergeving zal schenken! Zonde in het leven veroorzaakt een breuk met God, een breuk die pas weer wordt hersteld na belijdenis.

God is voor de gelovige die deze weg van belijdenis bewandelt een “schuilplaats” tegen de overstroming van de machtige wateren van Ps 32:6, waardoor die hem niet kunnen bereiken (Ps 32:7; vgl. Op 12:15-16). Hij wordt door God beschermd voor benauwdheid. Hij kan het benauwd krijgen, maar hij zal er niet in omkomen.

Terwijl hij omringd is door vijanden die hem benauwen, ziet hij niet die vijanden, maar mensen die “vrolijke gezangen van bevrijding” met en voor hem zingen. Wie onder de indruk van de bevrijding van zijn zonden is, zal het gevoel hebben dat de hele sfeer om hem heen gevuld is met muziek van de hemel. Hij is van binnen vol geluk en hij ervaart dat alles en iedereen om hem heen in dat geluk deelt.

Copyright information for DutKingComments