Psalms 37:12-26

De goddelozen tegenover de rechtvaardigen

Tot hiertoe is alles abstract, de tegenstelling tussen de goddeloze en de rechtvaardige wordt leerstellig besproken. De Ps 37:12-26 zijn concreet, de tegenstelling wordt nu concreet gemaakt in het dagelijks leven.

In dit gedeelte wordt nader ingegaan op de tegenstelling die in de Ps 37:10-11 is beschreven. Het gaat hierin om het handelen van de goddelozen en Gods reactie daarop. De eerste tegenstelling is in de Ps 37:12-13. De goddeloze is continu bezig met het bedenken van snode plannen “tegen de rechtvaardige” (Ps 37:12), dat is dezelfde als de ootmoedige van Ps 37:11 en Ps 37:14. Terwijl hij zijn snode plannen uitdenkt om de rechtvaardige te doden (Ps 37:14), knarsetandt hij over hem (vgl. Ps 35:16). Dit geeft aan dat hij innerlijk heel kwaad op hem is, hij is vol haat tegen hem.

De Heere, Adonai, de soevereine Heerser, is totaal niet onder de indruk van wat de goddeloze bedenkt en doet tegen de rechtvaardige (Ps 37:13). Terwijl de goddeloze knarsetandt, lacht Hij hem uit, zo belachelijk is waar de goddeloze mee bezig is (vgl. Ps 2:1-4). Het is immers opperste dwaasheid zich tegen Hem te keren en volkomen kortzichtigheid omdat de dag van het oordeel over zijn dwaze plannen komt. De Heere ziet “zijn dag”, zijn einde (vgl. Ps 73:17b), dat is de dag dat de goddeloze geoordeeld wordt, vooruit en dat moet de rechtvaardige ook blijven zien.

De tweede tegenstelling is in de Ps 37:14-15. De goddelozen beginnen aan de uitvoering van hun plannen. Ze “hebben het zwaard getrokken en hun boog gespannen” (Ps 37:14). Dat spreekt van de macht van de goddelozen: het zwaard om van dichtbij te doden en pijl en boog om op afstand te doden. Echter, de macht (de arm) van de goddelozen zal verbroken worden (Ps 37:15; 17).

Hun bedoeling is “de ellendige en de arme neer te vellen” en “af te slachten wie oprecht wandelen”. ‘Slachten’ is een woord dat vaak voor het slachten van vee wordt gebruikt. Zo zien de goddelozen de rechtvaardige (vgl. Ps 44:23; Rm 8:36). Maar God zorgt ervoor dat “hun zwaard … in hun eigen hart dringen” zal en dat “hun bogen … gebroken” zullen worden (Ps 37:15). Hun eigen hart wordt getroffen omdat daar al hun slechtheid uit voortkomt.

De derde tegenstelling is in de Ps 37:16-17. In Ps 37:16 wordt “het weinige dat de rechtvaardige heeft”, vergeleken met “de overvloed van vele goddelozen”. De uitkomst wordt ook direct gegeven: Wat de rechtvaardige heeft, “is beter” dan wat de goddelozen hebben. De reden wordt in Ps 37:17 gegeven: “De armen van de goddelozen worden gebroken”, waardoor hij geen kracht heeft om zwaard en boog tegen de rechtvaardige te gebruiken en ook niet om nog maar iets van zijn overvloed met zijn hand naar zijn mond te brengen. Daartegenover staat dat de rechtvaardige bij het weinige dat hij heeft de ondersteuning van God geniet. Hij hoeft geen krachtige arm te hebben, want zijn God helpt hem. Het kan toch geen vraag zijn wie beter af is?

De vierde tegenstelling is in de Ps 37:18-20. “De HEERE kent de dagen van de oprechten” omdat zij met Hem leven (Ps 37:18). Zij zijn oprecht, ze verlangen ernaar Zijn wil te doen. God slaat hun leven dag aan dag met Zijn liefdevolle zorg gade. Hij heeft belangstelling voor alles wat zich dagelijks in hun leven afspeelt en helpt hen.

Aan hun dagen komt geen einde. Van de goddeloze ziet de HEERE zijn dag (enkelvoud) (Ps 37:13), maar van de rechtvaardigen, de vromen, de oprechten, kent Hij hun dagen (meervoud). Wat hun door de HEERE aan erfelijk bezit is beloofd, “zal voor eeuwig blijven”. Ze zullen hun erfelijk bezit ten volle en alle dagen in het vrederijk genieten.

Dit betekent ook dat zij “niet beschaamd” worden “ten tijde van onheil” (Ps 37:19). De HEERE kent hen immers. Ook “in dagen van honger worden zij verzadigd”. Dit betekent niet dat ze altijd brood genoeg zullen hebben, maar dat ze Zijn gemeenschap zullen ervaren in hun nood. Ze zijn niet afhankelijk van uiterlijke omstandigheden, zelfs rampen kunnen niet verhinderen dat de HEERE voor hen blijft zorgen (vgl. Ps 1:3). Het gaat niet in de eerste plaats om materiële verzadiging, maar om geestelijke verzadiging.

Heel anders zal het met de goddelozen gaan (Ps 37:20). Zij komen om. Voor hen is er geen vrederijk, maar een eeuwig oordeel. Zij worden “de vijanden van de HEERE” genoemd, want dat zijn ze in hun gezindheid en opstelling. Wat er van hen overblijft, is rook die verdwijnt. Zoals “het kostbaarste van de lammeren” op het altaar in vuur wordt verteerd en in rook opgaat en verdwijnt, zo zal dat met de goddelozen gebeuren. In het Hebreeuws staat het kostbaarste van de karim. Dit woord kan worden vertaald met ‘rammen’ of ‘velden’. Het laatste is waarschijnlijk het beste, dus de bloemen van het veld. De goddelozen worden vergeleken met gras en de bloemen van het veld (Ps 37:2; Js 40:6). Dat spreekt van vergankelijkheid.

De vijfde tegenstelling is in de Ps 37:21-22. De goddelozen hebben nooit genoeg. Ze lenen en blijven lenen, zonder een cent terug te betalen (Ps 37:21). Heel anders is dat bij de rechtvaardige. Hij geeft, en dat niet alleen, hij geeft met zijn hart, want hij geeft uit ontferming aan wie in nood is. Hierbij is het niet van belang of hij in materieel opzicht rijk of arm is. Hij geeft omdat hij een rechtvaardige is. Hij verlangt ernaar te geven omdat hij de natuur van God heeft, en God is een Gever (vgl. 2Ko 9:7; 15).

Zij kunnen vrijgevig zijn omdat ze “door Hem zijn gezegend” en “de aarde bezitten” zullen (Ps 37:22). Dit vers wil zeggen dat God uiteindelijk Zijn belofte van het land zal vervullen in overeenstemming met Zijn verbond. Wat zullen wij ons druk maken om nu veel bezit te verzamelen en voor onszelf te houden als we weten dat we straks een hele erfenis zullen ontvangen? De goddelozen leven alleen voor zichzelf en doen alsof ze de aarde bezitten. Ze beseffen niet dat ze “door Hem zijn vervloekt” en “worden uitgeroeid”. Ook dit is in overeenstemming met het verbond: dat de vloek komt over hen die het verbond overtreden.

Nooit verlaten

Het is een grote zegen te mogen weten dat “de voetstappen van [die] man”, dat is van de rechtvaardige, “door de HEERE vastgezet”, of bevestigd, worden (Ps 37:23). God zorgt ervoor dat de rechtvaardige door Hem wordt geleid in omstandigheden waarin de weg niet meer zichtbaar is. In de weg van die rechtvaardige vindt Hij Zijn vreugde. Deze vreugde heeft God volmaakt gevonden in de weg die de Heer Jezus op aarde is gegaan. Hij heeft Zich in alles door Zijn God laten leiden. Daarom kunnen wij worden opgeroepen Zijn voetstappen na te volgen (1Pt 2:21).

Als we enigszins beseffen dat de wereld vol valstrikken en valkuilen is, zal de wetenschap dat God onze voetstappen vastzet, ons met grote dankbaarheid vervullen. We zijn dan in Zijn weg. We gaan die weg als we ons door de Heilige Geest laten leiden. Dan zullen we, net als Mozes, aan God vragen: “Maak mij toch Uw weg bekend” (Ex 33:13). Mozes vraagt niet een weg, maar Uw weg, Gods weg.

Al zou de rechtvaardige vallen (Ps 37:24), hij zal niet blijven liggen, want de HEERE zal hem aan zijn hand omhoogtrekken (vgl. Sp 20:24; Sp 24:16a; Dt 33:27). Als iemand Gods weg gaat, kan hij daarin struikelen, ofwel een zonde begaan. Maar hij zal niet blijven liggen, want de HEERE zal hem herstellen. Hij zal niet worden weggeworpen, want hij mag rekenen op de ondersteuning van God.

David spreekt uit ervaring (Ps 37:25). Hij is “oud geworden”, maar is niet vergeten dat hij ook “jong geweest” is. Gedurende zijn hele leven heeft hij “de rechtvaardige nooit verlaten gezien”. Het betekent niet dat een gelovige geen problemen kent. God heeft ons geen makkelijke reis beloofd, wel een behouden aankomst. Dit is een geweldige bemoediging voor een gelovige om te volharden. Heel de tijd dat David door Saul wordt achtervolgd, heeft God hem en zijn mannen steeds voorzien van wat zij nodig hebben. Dat geldt ook voor hun kinderen.

Het ervaren van Gods voorzieningen is het ervaren van Zijn ontfermingen. Wie zich dat realiseert, zal zelf ook zo gaan handelen naar anderen toe (Ps 37:26). Wie gezegend is en daar God de eer voor geeft, zal van zijn zegen aan anderen uitdelen. Dat doet hij niet zo af en toe, maar “de hele dag”. Hij “ontfermt … zich en leent uit” en gaat daar steeds mee door. Dat zal worden voortgezet door “zijn nageslacht”. De zegen die de rechtvaardige ontvangt, gaat van geslacht tot geslacht. Zijn kinderen hebben gezien hoe hij in gemeenschap met God heeft geleefd. Zij volgen hem daarin na en zijn op hun beurt ook weer “tot zegen”. Zij zijn gezegend en tot zegen voor anderen.

Er is ook een andere kant aan deze zaak: er moet een afwijken van het kwade zijn (Ps 37:27). Het kwade bestaat in dit verband uit het zich niet houden aan het verbond van God, waardoor de beloofde zegen wordt verspeeld. Het afwijken van het kwaad moet worden gevolgd door “het goede” doen. Dat houdt in het zich houden aan het verbond van God met Abraham. Het goede doen betekent doen wat God verwacht. Voor het gelovig overblijfsel is het gevolg dat ze voor eeuwig de aarde bewonen, dat is de vervulling van de landbelofte die God aan Abraham heeft gedaan. Voor ons betekent het dat we het erfdeel dat voor ons in de hemel is weggelegd, zullen ontvangen.

Het bewonen van de aarde is als het ware een beloning van de HEERE. Hij geeft die, want Hij “heeft het recht lief” (Ps 37:28). Op grond van recht geeft Hij het hun. Tegelijk blijft Hij bij “Zijn gunstelingen”. Deze uitdrukking maakt duidelijk dat zij voorwerpen van Zijn gunst, van Zijn genade, zijn. Zij krijgen de zegen, niet omdat zij beter zijn dan de goddelozen, maar omdat Hij hen naar de verkiezing van Zijn genade heeft gespaard.

Ook hier vinden het Hebreeuwse chasidim, ofwel gunstgenoten, namelijk diegene die trouw zijn aan het verbond met de HEERE. Deze zijn degenen die de zegeningen van de HEERE zullen ontvangen, van geslacht tot geslacht. En aangezien ook de HEERE trouw is aan Zijn verbond, kan Hij Zijn gunstgenoten nooit verlaten. In overeenstemming met hetzelfde verbond zullen de goddelozen, diegenen die het verbond overtreden, worden uitgeroeid.

Een gunsteling van de HEERE zijn houdt nog meer zegen in. Hij zal hen namelijk “niet verlaten; voor eeuwig worden zij bewaard”. Hij houdt ook Zijn beschermende hand over hen en bewaart hen, zodat ze zullen kunnen genieten van wat Hij hun heeft toegezegd. Wat er met “het nageslacht van de goddelozen” gebeurt, staat daarmee in schril contrast: dat “wordt uitgeroeid”. Wie deze tegenstelling goed ziet, zal niet jaloers zijn op de tijdelijke voorspoed van de goddelozen of zich daarover opwinden.

Copyright information for DutKingComments