Psalms 47:6

Nederlandse verzen (6-10)

God is verheven

Ps 47:6 hoort nog bij de Ps 47:2-5. Er staat een sela aan het eind van Ps 47:5 omdat het in Ps 47:6 niet meer gaat om wat Hij gedaan heeft met de volken (Ps 47:4; 5), maar om wie Hij zelf is. Inhoudelijk hoort Ps 47:6 nog bij de vorige verzen, omdat God “onder gejuich” en de HEERE “onder bazuingeschal” ‘opvaart’, wat wil zeggen dat Hij na het verslaan van de volken terugkeert naar Jeruzalem. Het gaan naar Jeruzalem wordt genoemd: opvaren. Jeruzalem ligt hoger dan de omringende plaatsen, zowel letterlijk als figuurlijk. Daarom is het gaan naar Jeruzalem een opvaren.

Aan welke gelegenheid we hier moeten denken, is niet duidelijk. Het is wel te vergelijken met het opbrengen van de ark naar de berg Sion door David. Dat is ook gepaard gegaan “met gejuich en met bazuingeschal” (2Sm 6:15). Gejuich is gebruikelijk bij een troonsbestijging. Het heeft te maken met de afkondiging van het koningschap van God (vgl. Nm 23:21). Bazuingeschal kunnen we verbinden met de grote Verzoendag als de aankondiging van het jubeljaar (Lv 25:9; 10) dat profetisch op het vrederijk ziet. Dan zijn “[de] tijden van [de] herstelling van alle dingen” aangebroken (Hd 3:20-21).

We kunnen ook denken aan de verheerlijking van de Heer Jezus nadat Hij het werk op het kruis heeft volbracht (Ps 68:19; Ef 4:8-10). Hij wordt als beloning daarvoor direct door God verheerlijkt aan Zijn rechterhand in de hemel (Jh 13:32) en door Hem “zowel tot Heer als tot Christus gemaakt” (Hd 2:36).

In de Ps 47:7-8 wordt vijf keer herhaald “zing psalmen”. Eerst wordt twee keer gezegd “voor God” psalmen te zingen (Ps 47:7). God is de Almachtige en Allerhoogste. Hij is de Enige, de Waarachtige. Hij alleen is het waard om aanbeden te worden (Mt 4:10; Op 14:6-7).

In het eerste couplet (Ps 47:2-6) is al aangestipt dat God de grote Koning is. In het tweede couplet, dat in Ps 47:6 begint, wordt Zijn Koningschap extra benadrukt. Twee keer wordt Hij Koning genoemd (Ps 47:7; 8) en er is sprake van Zijn regering en Zijn troon (Ps 47:9). De oproep klinkt om “voor onze Koning”, de grote, soevereine God, de Koning, de Heerser van Zijn volk, psalmen te zingen.

Een koning heeft een volk. God is Koning en heeft een volk. Het volk dat God als zijn Koning heeft, is een bijzonder gezegend volk. Dit volk is Israël. God is hun Koning en woont in hun midden. Dat geeft wel een speciale aanleiding vrolijk te zingen en Hem te prijzen, zeker nadat Hij aan de tijd van de beproevingen een einde heeft gemaakt (Zf 3:14-15).

Ook voor ons is het zo, dat wij een speciale aanleiding hebben God te prijzen na een tijd van beproeving. In de beproeving hebben we soms het idee gehad dat Hij ons was vergeten. Als Hij het dan voor ons doet oplichten, komen er een diepe vreugde en vrede in ons hart, waarvoor we Hem met grote dankbaarheid eren.

God is Koning! Bij een troonbestijging wordt in Israël geroepen: Die en die is koning! (2Sm 15:10; 2Kn 9:13). Het gaat hier om de troonsbestijging van God, dat is de reden om psalmen te zingen. Omdat God “Koning over heel de aarde” is, houdt het zingen van psalmen voor en over Hem “een onderwijzing” in (Ps 47:8). ‘Onderwijzing’ is maskil, wijsheid, verstand. Het is het woord dat we in het opschrift van diverse psalmen tegenkomen. Het is zingen met verstand en inzicht, zoals dat ook in de christelijke gemeente gebeurt (1Ko 14:15; vgl. Ko 3:15).

Dat dit lied “een onderwijzing” is, wil zeggen dat het een lied is dat inzicht en begrip bijbrengt. Zo worden we in Psalm 32, de eerste maskil psalm, onderwezen over en krijgen we inzicht in de zondevergeving. In Psalm 45 worden we onderwezen over en krijgen we inzicht in de Persoon van Christus. Hier, in Psalm 47, worden we onderwezen over en krijgen we inzicht in de verhevenheid van de grote Koning.

Dat God Koning over heel de aarde is, wil zeggen dat Zijn heerschappij geen grenzen kent. Hij is niet zoals de afgoden van de volken een nationale God. Als dat tot ons doordringt, zullen wij ons erdoor laten ‘onderwijzen’ met betrekking tot ons hele leven, op alle terreinen ervan.

Het ‘onderwijs’ strekt zich ook uit naar de toekomst, wanneer “God regeert over de heidenvolken” (Ps 47:9). Wanneer Hij Koning over heel de aarde is, betekent het dat Hij alles openlijk bestuurt. We zien dat nu nog niet, maar wij zien Hem, aan Wie alle macht is gegeven in hemel en op aarde (Mt 28:18; Hb 2:8-9). Daardoor weten we dat Hij alles onder controle heeft en zo bestuurt, dat het aan de verwezenlijking van Gods plannen meewerkt. De heerschappij over de wereld is bij de zondeval wel door de mens uit handen gegeven aan de satan, maar dat betekent niet dat God niet meer regeert. We zien dat in het boek Job.

God “zit op Zijn heilige troon”. Dat Hij op Zijn heilige troon zit, wil zeggen dat Hij heilig is en in heiligheid regeert. Dit wordt door het geloof nu al gezien. Binnenkort zal dat voor iedereen zichtbaar worden. Dan wordt gezegd: “Het koninkrijk van de wereld van onze Heer en van Zijn Christus is gekomen, en Hij zal regeren tot in alle eeuwigheid” (Op 11:15).

In het vrederijk is Israël het middel waardoor God zegen voor de hele aarde en alle volken heeft, waardoor de volken ook de ene ware God zullen aanbidden. Ook in Ps 47:2 is de oproep aan de volken om te juichen voor de HEERE. De oproep om psalmen te zingen is wellicht ook gericht aan de volken en niet alleen het volk Israël. De volken zullen zich in hun “edelen” bij Gods volk voegen om door hen gezegend te worden (Ps 47:10).

Gods volk wordt hier “het volk van de God van Abraham” genoemd. Het is de vervulling van de belofte van God aan Abraham dat Hij hem tot een vader van een menigte van volken zou maken (Gn 17:5-6). En in hem zouden alle volken gezegend worden (Gn 12:3b; Gl 3:8).

Met “de schilden van de aarde” worden de “edelen van de volken” uit de eerste regel van dit vers bedoeld. “Schilden” geeft aan dat ze voor de bescherming van het volk verantwoordelijk zijn. Deze ‘beschermers’ “zijn van God” (vgl. Sp 8:15). Hij is hun Eigenaar, ze zijn aan Hem verantwoording schuldig. Ze zijn volledig in Zijn macht en kunnen niets doen zonder Hem. Ze zijn niet met Hem te vergelijken. Hij alleen “is zeer [hoog] verheven” (vgl. Zc 14:9).

Copyright information for DutKingComments