Psalms 55:6

Inleiding

Er is verondersteld dat de aanleiding voor deze psalm het verraad van Achitofel is (2Sm 15:31). Het is een veronderstelling die goede gronden heeft, zeker als het over de profetische toepassing gaat. David heeft te maken met het verraad van Achitofel, de Heer Jezus met het verraad van Judas, en het overblijfsel met het verraad van de antichrist. Judas en de antichrist worden allebei “de zoon van het verderf” genoemd (Jh 17:12b; 2Th 2:3b).

De achtergrond van de gevoelens van David is het verraad van een vriend. Achitofel is eerst een betrouwbare adviseur van David. Maar nadat Absalom zich van de troon van David meester heeft gemaakt, is Achitofel naar Absalom overgelopen. In deze psalm horen we iets van het intense verdriet van David over dit verraad. In dit opzicht is er een parallel met Psalm 41, waar David ook klaagt over het verraad door een vriend (Ps 41:7-10).

We horen in de psalm ook de Geest van Christus in David, dat wil zeggen dat David vertolkt wat de Heiland heeft gevoeld bij het verraad door Judas. Ook beluisteren we wat het overblijfsel in de eindtijd doormaakt vanwege de samenzwering van de antichrist en zijn volgelingen tegen hen.

Opschrift

Deze psalm is “een onderwijzing van David”. Het is de laatste ‘onderwijzing’ of maskil in de kleine rij van onderwijs- of maskil psalmen (Psalmen 52-55). In deze psalmen staan onderwijzingen voor het hele volk van God, dat wil zeggen het aan God trouwe deel daarvan, in de tijd van de grote verdrukking.

Deze psalmen hebben allemaal te maken met onderwijs over de antichrist. Door dit onderwijs zullen de verstandigen, de maskilim, het getal van dit beest kunnen berekenen (Op 13:18). Zie voor “een onderwijzing” verder bij Psalm 32:1.

Voor “voor de koorleider, bij snarenspel” zie bij Psalm 4:1.

Nederlandse verzen (2-9)

Gebed in benauwdheid

David begint de psalm met de vraag aan God om Zijn oor voor zijn gebed te openen, ernaar te luisteren (Ps 55:2; Ps 34:16b). Hij vraagt ook of God Zich toch niet voor zijn smeken verbergt. Het niet luisteren van God is voor hem hetzelfde alsof God Zich voor hem verbergt. Als God zijn gebed ter ore neemt, wil dat zeggen dat Hij alle aandacht aan David schenkt.

Daarom vraagt David vervolgens of God toch acht op hem slaat en dat bewijst door hem te verhoren (Ps 55:3). Hij wijst God erop dat hij rusteloos rondzwerft “in mijn klagen en gekreun”. God hoort zijn klagen en kreunen toch wel? Dit rondzwerven en deze uitingen van de nood worden veroorzaakt door “het schreeuwen van de vijand” en door “de goddeloze die angst aanjaagt” (Ps 55:4). Dit tekent de ernst van de toestand.

Er wordt onrecht over hem uitgestort door mensen die hem in toorn haten. Hiermee bedoelt hij de lasterpraat die zijn vijand luidkeels over hem rondstrooit. De vijand doet dat met een haat die door toorn, door woede wordt gevoed. Die vijand is “de goddeloze”, de man die geen rekening houdt met God, maar een instrument is van de duivel. De grimmigheid waarmee hij tekeergaat, bezorgt David grote angst.

Zijn hart beeft erdoor in zijn binnenste (Ps 55:5). Hij heeft geen controle over zijn hart. Zijn hart kent geen rust, maar gaat wild in hem tekeer, want hij is overvallen door “dodelijke schrik”. Angstwekkende gestalten die de dood vertegenwoordigen verschijnen aan hem. “Vrees en beven” komen over hem heen, of in hem, en hij wordt bedekt door “huiver” (Ps 55:6).

Om die reden, “daarom”, zegt hij dat hij de stad, waarin de haat en het geweld van alle kanten op hem afkomen, wel wil ontvluchten (Ps 55:7). Het woord “och” is de verzuchting die komt uit een gemoed dat in diepe nood is. Hij wenst dat iemand hem “vleugels als van een duif” zou geven. Een duif is een weerloos dier dat zijn veiligheid in eenzame streken zoekt, waar geen mensen wonen (vgl. Hl 2:14a; Jr 48:28). David wilde wel als een duif wegvliegen – een duif kan wel vijftien uur non-stop vliegen – naar een dergelijke streek om daar te blijven, daar te wonen.

Dat zou geen streek dichtbij zijn. Hij “zou ver wegzweven” (Ps 55:8), ver weg van de moeilijkheden. Daar zou hij “overnachten in de woestijn” (vgl. Jr 9:2). Vooral de nachten zijn vol gevaren. Als hij in de woestijn zou zijn, zou hij ook in de nacht veilig zijn. Hij zou zich haasten om te ontkomen, want de dreiging om te worden gegrepen, is groot (Ps 55:9). David vergelijkt de oprukkende vijand met “de rukwind” en “de storm”. Hij is onberekenbaar als een rukwind en verwoestend als een storm.

Dit gebed zal ook door het gelovig overblijfsel in de eindtijd worden gebeden. De Heer Jezus zegt met het oog op die tijd, de tijd van de grote verdrukking, tegen Zijn discipelen dat ze moeten vluchten naar de bergen (Mt 24:16-20). En God zal het overblijfsel van vleugels voorzien om voor de draak, de duivel, in een woestijn te vluchten (Op 12:13-14).

Copyright information for DutKingComments