Psalms 55:9

Nederlandse verzen (10-16)

Verraden door een bekende

David vraagt om de tussenkomst van de “Heere”, Adonai, de soevereine Heerser en Bestuurder van het heelal (Ps 55:10). Hij vraag de Heere om zijn vijanden te ‘verslinden’, dat is gulzig opeten. Hij vraagt ook of God hun taal wil verwarren, waardoor onder hen verdeeldheid zal ontstaan. Hierin is duidelijk een verwijzing naar de spraakverwarring bij de torenbouw van Babel aanwezig (Gn 11:1-9).

Het grootste wapen van de vijand is hun tong. Wanneer de Heere een spraakverwarring onder zijn vijanden doet ontstaan, is hun samenhang verdwenen, net zoals dat gebeurt bij de spraakverwarring die God heeft gegeven bij de torenbouw van Babel. Ze kunnen dan niet voortgaan met het smeden van verderfelijke plannen omdat ze elkaar niet meer begrijpen.

De aanleiding voor zijn vraag is dat hij “geweld en onenigheid in de stad” ziet (vgl. Hk 1:3). Met de stad wordt Jeruzalem bedoeld. David is zelf niet in de stad, maar profetisch gaat het om het overblijfsel en dat zal wel in de stad zijn. Hij heeft gehoord hoe het er in de stad toegaat. Dat is hem verteld op een manier dat hij het voor zich ziet. Het doet David pijn dat die stad geterroriseerd wordt door de vijand en de goddeloze. Zij maken de dienst uit in de stad.

Het is zelfs zo erg, dat de stad door geweld en onenigheid wordt omringd omdat die op haar muren die de stad omringen aanwezig is (Ps 55:11). De muren, die normaal veiligheid en bescherming voor de stad tegen het kwaad waarborgen omdat er trouwe wachters op staan, bieden die veiligheid en bescherming helemaal niet meer. Integendeel, op de muren paraderen mensen die onrecht en onheil binnen in de stad beschermen. En dat doen ze dag en nacht, dat wil zeggen onophoudelijk.

Tot in het binnenste van de stad is het verderf werkzaam (Ps 55:12). “Haar plein”, waar het alledaagse leven zich afspeelt en handel wordt gedreven, is vergeven van “list en bedrog”. Het hele sociale leven is er onuitroeibaar van doortrokken. Alle klassen van de bevolking hanteren list en bedrog.

Na zijn klacht over wat zich in de stad, zijn stad, allemaal afspeelt, uit David vervolgens zijn klacht over een specifieke persoon (Ps 55:13). De hoon van vijanden is erg, maar is te verwachten, die is in zekere zin ‘normaal’ en te begrijpen. Dat kan hij ook verdragen, al doet het pijn en bezorgt het angst. En voor zijn hater die tegen hem opstaat, zou hij zich kunnen verbergen, zodat hij niet meer aan zijn haat is blootgesteld.

Maar de persoon die hij nu gaat beschrijven, is geen vijand en geen hater, maar een “sterveling”, van wie hij zegt dat hij “als mijn gelijke” is (Ps 55:14). Dat David dit zo zegt, geeft aan dat hij als koning spreekt en de ander als op zijn niveau plaatst. Achitofel – als David aan hem denkt, wat waarschijnlijk is – is geen koning, maar de antichrist zal dat wel zijn. Het geeft aan hoezeer hij deze persoon heeft gewaardeerd die in zichzelf niet meer dan een ‘sterveling’ is.

De aanduiding “mijn leidsman en mijn bekende” benadrukt de bijzondere verhouding die er tussen David en deze persoon is geweest. Dit is wel van toepassing op Achitofel die de ‘leidsman’ of raadgever van David is geweest en met wie David goed bekend is geweest (vgl. Ps 41:10).

David omschrijft de verhouding met zijn leidsman en bekende als “zeer aangenaam” (Ps 55:15). De omgang met hem beschrijft hij als “vertrouwelijk”. Het geeft de intimiteit van de nauwe vriendschap weer die hij met hem had. Als hoogtepunt van hun nauwe omgang met elkaar vermeldt David dat zij “in gezelschap van velen naar Gods huis” wandelden.

Profetisch zien we dit in de eerste helft van de laatste jaarweek van Daniel. Dan gaan het gelovig overblijfsel en de ongelovige massa van de Joden onder de aanvoering van de antichrist samen naar de nieuw herbouwde tempel te Jeruzalem (Dn 9:27a). De antichrist zal daarin de leiding nemen en zich zeer vroom gedragen. Halverwege de laatste jaarweek gooit hij zijn masker af en toont hij zijn ware gelaat. Het masker gaat af door het verbod om nog te offeren en het opstellen van de gruwel van de verwoesting in de tempel (Dn 9:27b; Mt 24:15).

De smart van de hoon en het verraad van zo iemand brengt David tot de plotselinge uitroep dat “de dood als een schuldeiser” hem maar moet overvallen (Ps 55:16). David spreekt in het meervoud, “hen”. Zijn vroegere vriend is niet zijn enige verrader. Het verraad van die vriend heeft hem echter het diepst getroffen en hem tot die uitroep gebracht. De straf die daarover komt, is “levend in het graf neerdalen”, wat doet denken aan het oordeel over de aanhang van Korach en over de antichrist (Nm 16:30-33; Op 19:20).

Dit moet met hen gebeuren, “want kwaad [heerst] in hun woning, in hun binnenste”. Hun binnenste – dat is hun diepste innerlijk, het centrum van hun wezen – is een woonplaats van alleen maar slechte, verderfelijke dingen. Het gaat ook niet om een tijdelijk verblijf, maar om permanente bewoning. Het kwaad regeert er, het zwaait er de scepter en bestuurt hun hele wil, spreken en handelen.

Copyright information for DutKingComments