Psalms 56:6

Nederlandse verzen (6-8)

Klacht

Vertrouwen op God maakt niet blind voor de mensen die ons bestrijden en belagen en de methoden die zij gebruiken. Hun vijandschap uit zich vooral in woorden. De vijanden van David zijn “de hele dag” – dit sluit aan op Ps 56:3 – bezig met het “verdraaien” van zijn woorden (Ps 56:6). Ze verminken zijn woorden, letterlijk, ze “kwetsen” zijn woorden.

Een van gemeenste wapens van de vijand is om iemands woorden te verdraaien. Daarmee wordt de hele persoon ongeloofwaardig gemaakt. Het is de aantasting van iemands integriteit. Ook wij moeten ervoor waken dit wapen niet te gebruiken. We kunnen, zeker als het gaat om diepgaande meningsverschillen, in dezelfde fout vallen.

Dit heeft de Heer Jezus ervaren tijdens Zijn leven op aarde (Jh 2:19-21; Mt 27:39-40). God ervaart dit dagelijks, bijvoorbeeld door de leugen van de zogenaamde theïstische evolutietheorie. God heeft gezegd dat Hij de aarde in zes dagen heeft geschapen (Gn 1:31; Gn 2:1-2; Ex 20:11). De mens verdraait Zijn woorden zo, dat Hij daar vele miljoenen jaren voor heeft gebruikt. Wat een schande wordt Hem hierdoor aangedaan!

De gedachten van de vijand, “al hun gedachten”, zijn altijd ten kwade voor de gelovigen. Nooit zoekt hij het goede voor hen. Hij kan zijn gedachten aangenaam en goed onderbouwd verwoorden, maar hij is erop uit de gelovige te beschadigen en uit te schakelen in zijn getuigenis voor God en Zijn Christus.

De vijanden van David, van het gelovig overblijfsel, en ook van ons, hebben samenscholingen om te beraadslagen hoe ze het beste te werk kunnen gaan om de gelovige uit te schakelen (Ps 56:7). Het is een hernieuwde aanval waardoor een hernieuwd vertrouwen noodzakelijk is geworden.

Ze komen niet een voor een op hem af, maar bundelen de krachten. Een volgende actie is dat ze zich verbergen in een hinderlaag. Daar letten ze op zijn voetstappen. Hij wordt constant in de gaten gehouden. Als hij ook maar iets verkeerds doet, is het met hem gedaan, want ze loeren op zijn leven.

David roept het, na het ondergaan van zoveel onrecht, uit tot God, dat zij toch zeker niet vrijuit zullen gaan (Ps 56:8)? In overeenstemming met Gods beoordeling van al dit onrecht vraagt hij aan God “de volken” in toorn neer te storten. De vele bestrijders vormen een zo grote hoeveelheid, dat David over ‘volken’ spreekt. Ook hier zien we dat hij niet om toestemming en hulp vraagt om zelf met zijn vijanden af te rekenen, maar of God met hen wil afrekenen.

Copyright information for DutKingComments