Psalms 62:1

Inleiding

Het onderwerp van deze psalm is wachten op God. Het is niet afwachten, maar verwachten. Het is een vertrouwen stellen op God, en wel in de meest krachtige bewoordingen. De psalm is geschreven in de eerste persoon enkelvoud, dat betekent dat het een persoonlijke psalm is. Daarom is dit een van de favoriete psalmen van vele gelovigen van alle tijden.

De verwachting houdt afhankelijkheid in vanuit het besef dat we niets kunnen doen zonder Hem. Het houdt ook geloofsvertrouwen in dat Gods tijd de beste tijd is en dat we daarom wachten op Hem en het van Hem verwachten. Het is erop vertrouwen dat Hij zeker zal komen en wel op de juiste tijd, manier en plaats. Daardoor krijgt ook de volharding een volmaakt werk in ons (Jk 1:4).

De kern van de psalm vinden in Ps 62:9, waar het volk wordt aangespoord om het voorbeeld van de psalmist te volgen. Deze aansporing geldt ook voor ons, evenals voor het gelovig overblijfsel.

Opschrift

Dit is “een psalm van David”.

Voor “voor de koorleider” zie bij Psalm 4:1.

Het is een psalm “over Jeduthun”. Jeduthun is de man die door David is aangewezen om met de luit te profeteren om de HEERE te prijzen (1Kr 16:41-42; 1Kr 25:1; 3; 6). Jeduthun betekent ‘koor van lofprijzing’. Zie verder bij Psalm 39:1.

Nederlandse verzen (2-3)

Rust in God

Het woord “zeker” waarmee David, ofwel de Godvrezende, begint, kan ook met “alleen” worden vertaald (Ps 62:2). Hij gebruikt dit woord zes keer in deze psalm, elke keer aan het begin van een vers (Ps 62:2; 3; 5; 6; 7; 10). Vier keer kenmerkt het de heiligen en twee keer de goddelozen.

Het eerste ‘zeker’ of ‘alleen’ spreekt hij uit over zijn vertrouwen in God. Hij getuigt hier van de zekerheid van de rust die zijn ziel voor God, in Diens tegenwoordigheid, heeft. Die rust heeft hij alleen in God en in niemand anders. Die rust kenmerkt Christus tijdens Zijn leven op aarde. Hij heeft rust in Zijn God en de weg die God voor Hem heeft bepaald. Veel in deze psalm herkennen we in het leven van de Heer Jezus.

De zekerheid die de psalm ademt, komt voort uit een hart dat een vrije omgang met God heeft. De ziel “is stil”, of komt tot rust, “voor God”, dat is in Zijn tegenwoordigheid. Deze stilte en rust, dit vertrouwend wachten op God, komen voort uit de wetenschap dat God zijn heil of behoudenis is (vgl. Js 26:3; Js 30:15).

Dit is niet passief, maar actief. Het is geen ‘navelstaren’, maar een bewust in Gods tegenwoordigheid zijn in vertrouwend wachten op wat Hij gaat doen en dat wat Hij doet altijd goed is. Het is een stille overgave waarbij geen eigen initiatief meer aanwezig is. Het is de stilte van de innerlijke rust na de worsteling in Psalm 42 en Psalm 43 (Ps 42:6; 12; Ps 43:5). Wat overblijft, is God alleen. Op de berg der verheerlijking zien de discipelen “niemand dan Jezus alleen” (Mt 17:8). En Paulus getuigt: “Te leven is voor mij Christus” (Fp 1:21a).

Stil zijn voor God houdt in op God gericht zijn in het rustige besef dat het heil of de behoudenis “van Hem” is. Het is de innerlijke rust door het bewustzijn van de nabijheid van God. Het is de rust van een gespeend kind bij zijn moeder (Ps 131:2). Heil of behoudenis wil zeggen verlossing uit ellende en brengen in de zegen. Dit heeft betrekking zowel op actuele situaties als op de uiteindelijke zegen in het vrederijk. Die situatie wordt door Christus bewerkt. Het geloof ziet daarom naar boven voor de verlossing uit een situatie van benauwdheid in het heden. Het geloof ziet ook naar voren, naar de toekomst, voor de uiteindelijke verlossing uit alle nood en het brengen in de zegen van het vrederijk.

In de vorige psalm heeft David aan God gevraagd om hem op een rots te leiden (Ps 61:3). Hier staat hij op de rots (Ps 62:3). Daar ziet hij als het ware de heerlijkheid van God (Ex 33:21-22). God is zijn rots. Daardoor is hij met het oog op de toekomst zeker van zijn behoudenis. Hij zal die bereiken. Met het oog op het heden is God zijn “veilige vesting” vanwege de tegenstanders die er nog steeds zijn.

Door dit alles kan hij zeggen: “Ik zal niet al te zeer wankelen.” In het Hebreeuws staat dat hij niet ‘veel’ zal wankelen, dat wil zeggen dat hij niet ten dode zal wankelen. Door de aanwezigheid van vijanden is hij nog niet vrij van alle gevaar. Hij is ook nog niet helemaal vrij van de invloed ervan. Verderop in de psalm (Ps 62:7) spreekt hij de zekerheid uit dat hij helemaal niet zal wankelen. Hier is hij er nog op bedacht dat er door omstandigheden nog een wankeling kan ontstaan. Hij zegt er echter direct bij dat die wankeling “niet al te zeer” zal zijn, waarmee aangeeft dat hij niet ernstig zal vallen.

Copyright information for DutKingComments