Psalms 68:6-7

Nederlandse verzen (4-7)

De rechtvaardigen verblijden zich

Het opstaan van God heeft voor de rechtvaardigen een totaal ander resultaat dan bij Gods vijanden. Zij “verblijden zich” (Ps 68:4). Bij hen ontstaat een geweldige blijdschap. Terwijl de goddelozen omkomen “voor Gods aangezicht” (Ps 68:3), springen de rechtvaardigen op “van vreugde voor Gods aangezicht en zijn van blijdschap vrolijk”. De goddelozen worden door de tegenwoordigheid van God omgebracht, maar de rechtvaardigen zijn met grote en voortdurend toenemende blijdschap in Gods tegenwoordigheid. Het hart is vol vreugde en blijdschap, wat uitbundig en voortdurend tot uiting komt.

De blijdschap van de rechtvaardige gaat over in een oproep om voor God te zingen, om psalmen voor Zijn Naam te zingen (Ps 68:5; vgl. 2Kr 20:1-30). De herhaling geeft het intense verlangen aan om voor Hem te zingen. Hij komt eraan en “de wegen” moeten worden gebaand “voor Hem Die door de vlakten rijdt” (vgl. Js 40:3; Js 62:10). De wegen banen voor Hem betekent dat het volk alle verhinderingen wegdoet om God ruim baan in hun leven te geven.

Het houdt in dat het zich bekeert en de Hem toekomende plaats in het hart geeft. Het gaat om gebaande wegen in het hart (Ps 84:6; Mt 3:1-3). Hoogten moeten geslecht en dalen moeten gevuld worden. De hoogmoed moet verdwijnen. De dalen, ofwel het gebrek aan kennis, moeten worden opgevuld. Met de vlakten, Hebreeuws aravot, wordt de droge woestijn van Judea bedoeld. Dit is een goede omschrijving van de weg van de Heer Jezus naar Jeruzalem in verband met de laatste strijd. Dit woord komt ook in Jesaja 40 voor: “Maak recht in de wildernis” (arava – enkelvoud) “een gebaande weg voor onze God” (Js 40:3b). In de vlakten heeft Hij ruimte om Zijn werk te doen.

De weg banen moet gebeuren omdat Zijn Naam “HEERE” is. Zoals al is opgemerkt, wordt in dit tweede psalmboek de naam HEERE, Jahweh, weinig gebruikt en vervangen door God, Elohim. Dat is omdat het gelovig overblijfsel ver van Jeruzalem is. Nu God is opgestaan, en onderweg is naar Zijn rustplaats in Sion, wordt opnieuw de naam HEERE gebruikt. Met deze Naam heeft Hij Zich alleen aan Zijn volk Israël bekendgemaakt (Ex 3:15). Hij is de God van het verbond met Zijn volk en Hij gaat alles vervullen waartoe Hij Zich door dat verbond heeft verplicht (Ex 6:6-8). Het besef daarvan is aanleiding om “van vreugde voor Zijn aangezicht” op te springen.

De naam ‘HEERE’ komt in deze psalm vier keer voor (Ps 68:5; 17; 19; 21). Verder is er steeds sprake van God, Elohim, Heere, Adonai, en Almachtige, Shaddai, want het gaat vooral over Zijn opperheerschappij, over Zijn Goddelijke heersersmacht. Deze God is alles wat Israël en alle volken nodig hebben.

God is zowel een almachtige Helper tegen de vijanden als een barmhartige “Vader van de wezen en Rechter van de weduwen” (Ps 68:6; vgl. Jr 49:11). Zijn volk is als wezen geweest en ook als een weduwe. De oorzaak daarvan is hun verwerping van Hem, waardoor Hij hen aan henzelf heeft moeten overlaten. Maar nu ontfermt Hij Zich over hen (vgl. Ex 22:22-23; Dt 27:19).

Zo is “God in Zijn heilige woning”, dat is de hemel (Jr 25:30). Dat wil zeggen dat wij nu op aarde geopenbaard zien dat God de Beschermer is van de zwakken. In dit geval zijn de zwakken het gelovig overblijfsel dat omschreven wordt als wezen en weduwe.

God is in Zijn heilige woning niet anders dan in Zijn handelen op aarde. De mens is in zijn openlijke optreden vaak anders dan in zijn huis, in de privésfeer. Bij God is dat niet zo. De heiligheid die Zijn woning kenmerkt, kenmerkt ook Zijn handelen op aarde. Hij kan barmhartig zijn voor hen die dat nodig hebben omdat aan al Zijn heilige eisen is voldaan door Zijn geliefde Zoon, de Messias en HEERE van Zijn volk. Hij kan Zijn volk door hun belijdenis barmhartig zijn en in Zijn heilige tegenwoordigheid aannemen.

Hij is “een God Die eenzamen in een huis[gezin] plaatst” (Ps 68:7). Zijn volk is verstrooid en eenzaam geweest. Nu Hij Zich over Zijn volk ontfermt, zijn de leden ervan als een huisgezin weer bij elkaar. De mens is niet geschapen om alleen te zijn. God heeft het gezin ingesteld om daardoor gemeenschapszin te ontwikkelen. Hij wil daardoor op aarde laten zien welke waarde Hij als Vader aan gemeenschap met Zijn kinderen hecht. Het is goed ook in dit opzicht Gods origineel in het oog te houden, omdat het gezin als instelling van God heeft afgedaan. De oorzaak daarvan is dat alles draait om individuele behoeftebevrediging.

God is ook een God “Die gevangenen uitleidt in voorspoed”. De leden van Zijn volk zijn gevangenen geweest onder de volken. Nu heeft God hen uit de gevangenschap bevrijd en in de voorspoed van het vrederijk gebracht. “De opstandigen” daarentegen komen niet in een land van voorspoed, maar “wonen in een dor [land]”, een land waar aan alles gebrek is (vgl. Dt 21:18-21).

Als toepassing voor ons weten wij dat wij na onze bevrijding uit de slavernij van de zonde tot de familie van Gods kinderen zijn gaan behoren. We zijn “geen vreemdelingen en bijwoners meer”, maar we zijn “medeburgers van de heiligen en huisgenoten van God” geworden (Ef 2:19). We zijn overladen met geestelijke, hemelse en eeuwige zegeningen waarvan we in gemeenschap met de Vader mogen genieten.

Nederlandse verzen (8-15)

God trekt voor het volk uit

In dit gedeelte geeft David een opsomming van belangrijke gebeurtenissen uit de geschiedenis van het volk van God. Hij begint met het uittrekken van God voor Zijn volk uit (Ps 68:8; Ex 13:21). God is voor hen uitgegaan “door de wildernis” (vgl. Js 43:19). Dit ziet op de woestijnreis van Gods volk nadat het uit Egypte is verlost, waarbij de ark als symbool van Zijn aanwezigheid voor het volk uittrekt (Nm 10:33).

We zien hier een beeld van de Heer Jezus Die voor de Zijnen uitgaat. Hij loopt niet achter de kudde om ze op te jagen, maar Hij gaat voor Zijn schapen uit (Jh 10:4). Hij gaat voor de vele zonen van God uit om hen als de overste Leidsman naar de volle behoudenis te leiden (Hb 2:10). Hij is al als Voorloper voor de Zijnen in het heiligdom gegaan, waar Hij hen naartoe leidt (Hb 6:19-20).

Het uittrekken van God voor Zijn volk is gepaard gegaan met het beven van de aarde (Ps 68:9; vgl. Ri 5:4). Profetisch zal dit tijdens de strijd om Jeruzalem vervuld worden (Js 29:6; Jl 3:16). Als God verschijnt, laat dat de natuur niet onberoerd. Ook de hemel reageert door regenstromen van verkwikking “voor Gods aangezicht” te geven, zoals het volgende vers ook zegt. De machtige berg Sinaï beeft ook “voor het aangezicht van God, de God van Israël” (vgl. Ex 19:18). De Sinaï herinnert aan de wetgeving, het bekendmaken van de voorwaarden van God op grond waarvan het volk de zegen kan krijgen (Ne 9:13).

Dan komt het volk in het land. Daar doet God “zeer milde regen … druipen” op het land (Ps 68:10). Het is het land dat God als Zijn eigendom heeft uitgekozen. Hij versterkt het met Zijn ‘zeer milde regen’ als het land uitgeput is geraakt. Dat zal gebeuren tijdens het profeteren van de twee getuigen die de macht hebben “de hemel te sluiten, zodat er geen regen valt in de dagen van hun profeteren“ (Op 11:6). Daarna komt het moment, als het overblijfsel heeft verklaard dat de HEERE God is, dat de regen overvloedig valt.

Zijn “kudde” woont daar (Ps 68:11), dat is Zijn volk gezien als een kudde die door Hem wordt verzorgd (vgl. Ez 36:38). God heeft in Zijn goedheid Zijn eigendom, Zijn land, voor Zijn “ellendig” volk, het volk dat er beklagenswaardig aan toe is, gereedgemaakt.

We kunnen dit ook op ons toepassen, die ook Zijn eigendomsvolk zijn (Tt 2:14). Als wij er ellendig aan toe zijn en uitgeput raken, worden we door de Heer Jezus bemoedigd en verkwikt. Hij doet dat door Zijn Geest en Zijn Woord. Allebei worden ze vergeleken met water. Christus laat ons zien wat we in Hem geworden zijn om ons te bemoedigen en Hij laat ons zien Wie Hij voor ons is en zal zijn om ons te verkwikken.

De Heere heeft “[stof tot] spreken” gegeven (Ps 68:12). Wat Hij heeft gezegd of gedaan dat stof tot spreken heeft gegeven, wordt niet meegedeeld. Uit het verband kunnen we denken aan de verovering van het land bij de inbezitneming ervan. Dit is een “goede tijding”, die Hij “boodschapsters”, die “een groot leger” vormen, laat verkondigen (vgl. 1Sm 18:6-7).

De boodschapsters vermelden het goede nieuws van wegvluchtende “koningen van legermachten” (Ps 68:13). We kunnen hierbij denken aan Mirjam, die met de vrouwen zingt over de ondergang van de farao en zijn ruiters (Ex 15:19-21) en aan Debora, die zingt over de ondergang van Sisera (Ri 5:24-27). Ook de vrouwen die de boodschap van de opstanding van de Heer Jezus verkondigen, brengen daarmee het goede nieuws dat de dood is verslagen.

Om de kracht van deze boodschap te benadrukken, wordt herhaald dat zij zijn weggevlucht. Ze zijn verslagen (vgl. Zc 12:6). De op hen veroverde buit is door de overwinnaars die zijn uitgegaan om te strijden, gedeeld met het thuisfront, met “zij die thuis bleef” (vgl. Ri 5:29-30), door wie de buit ook weer verder is uitgedeeld. Het verdelen van de buit (Zc 14:14) is een handeling van zegen als gevolg van een overwinning. God laat de Heer Jezus dat doen als beloning voor Zijn overwinning op het kruis (Js 53:12).

Het liggen “tussen twee rijen [oven]stenen” (Ps 68:14) is letterlijk ‘liggen tussen twee (schaaps)kooien’. De HSV heeft ten onrechte het woord ‘oven’ ingevoegd. De vierkante haken geven aan dat het woord niet in de grondtekst staat. Een schaapskooi bestaat uit een rij opgestapelde stenen. Zij die daartussen liggen, zijn de eenvoudigste herdersknechten. Met de “twee rijen stenen” kunnen ook gebruiksvoorwerpen in een keuken worden bedoeld. Zij die tussen die stenen liggen, zijn dan de knechten in de keuken. In het verband van de psalm geeft de uitdrukking aan dat de meest eenvoudige herders of zelfs de geringste knechten in de buit zullen delen, zo overvloedig is de buit.

De vergelijking met “vleugels van een duif, overtrokken met zilver en zijn veren bewerkt met groenglanzend goud” spreekt van de overvloed van de buit. Alles wat glinstert, is geen nep, maar echt zilver en echt goud. De vleugels stellen bescherming voor. God heeft hen beschermd.

De duif staat symbool voor trouw en voor de Heilige Geest in verbinding met het volk, dat wil zeggen het overblijfsel (Hl 2:14). Zij zijn Hem trouw gebleven door de kracht van de Heilige Geest. Het zilver spreekt van de prijs die voor de verlossing en verzoening van het overblijfsel is betaald. Christus heeft de prijs betaald (1Pt 1:18-19). Het groenglanzende goud spreekt van de Goddelijke heerlijkheid, die wordt gezien in de vernieuwing van de natuur. Groen is de belangrijkste kleur van de natuur. Dit is een beeld van de frisheid van het nieuwe leven dat het deel is van allen die bij Christus horen.

Het optreden van de Almachtige heeft het verspreiden van de koningen overal in het land tot gevolg (Ps 68:15). Zijn machtige overwinning wordt verbonden aan het sneeuwen “op [de berg] Zalmon”, een berg in de buurt van Sichem (Ri 9:47-48). Zalmon betekent ‘de donkere’, vanwege de veelheid van hoge bomen. Als het sneeuwt op deze donkere berg – wat uitzonderlijk is, want het sneeuwt daar bijna nooit –, wordt alles ineens wit. Zo zal Israël op die dag ineens overgaan van duisternis van de verdrukking naar het licht van de verlossing. Ze worden overgebracht van de duisternis naar het koninkrijk van het licht (vgl. Ko 1:13).

Er is verondersteld dat dit een poëtische beschrijving is van de kou van de dood die door de witheid van het grote aantal lijken aan sneeuw doet denken. Het kan ook betekenen dat Zijn grote overwinning een verkwikking is voor het overblijfsel, zoals een sneeuwbui dat is op de dag van de oogst (Sp 25:13).

Copyright information for DutKingComments