Psalms 71:14

De voortdurende hoop op God

“Maar ík” is met nadruk (Ps 71:14). Het kan ook worden vertaald met “maar wat mij betreft”. Het wil zeggen dat het voornemen van het hart van de psalmist wordt benadrukt. Hij zegt ermee dat wat er ook gebeurt, hij zal blijven vasthouden aan de trouw van God.

Dit is ook de taal van het gelovig overblijfsel in de tijd van beproeving. Het is de tijd waarin het geloof van het overblijfsel tevoorschijn komt. Beproevingen hebben dat doel. Zij blijven hopen. Hoe zwaar de beproeving ook is, hun vertrouwen blijft op God gericht. Het geloof uit zich krachtig. Wat er ook gebeurt, zij zullen voortdurend blijven hopen dat God zal helpen (vgl. Ps 71:1-2) en dat zij Hem nog meer zullen loven. Het geloof ziet de redding al voordat deze een feit is.

Ervaringen met God zijn gebaseerd op Gods “gerechtigheid” (Ps 71:15). God is niet willekeurig en nog minder wispelturig in het geven van beproevingen. Hij heeft een rechtvaardige basis om het geloof van de Zijnen op de proef te stellen. Hij heeft diezelfde rechtvaardige basis voor de uitkomst van de beproeving. Hij handelt altijd in overeenstemming met Zijn norm, namelijk Zijn woord, Zijn beloften, en hier Zijn verbond.

Daarom hoeft er geen twijfel aan de aard en de uitkomst van een beproeving te zijn. God geeft uiteindelijk het heil of de behoudenis. De afmetingen ervan, de omvang, alles wat de behoudenis inhoudt, gaat het bevattingsvermogen van een mens ver te boven.

Waarmee de psalmist bij God kan komen en waarmee God hem graag ziet komen om Hem te loven, zijn “de machtige daden van de Heere HEERE” (Ps 71:16; vgl. Dt 3:24; Ps 106:2). Die machtige daden staan ook in verbinding met Zijn gerechtigheid. Elke machtige daad is een bevestiging van Zijn gerechtigheid. Die zal de psalmist “in herinnering roepen”. Alleen die daden zijn het waard om te vermelden en geen enkele eigen daad. Wat een gelovige kan hebben gedaan, is ook alleen gebeurd door de kracht en genade die God heeft gegeven.

Het hele leven van de psalmist is vanaf zijn jeugd een aaneenschakeling van onderwijzing en vorming door God en van het verkondigen van Zijn wonderen (Ps 71:17). Hij heeft hem geoefend “overeenkomstig zijn levensweg” (Sp 22:6). Dit is ook duidelijk van toepassing op de geschiedenis van het volk van God. En kunnen wij het ook niet zeggen met betrekking tot ons eigen leven? Hoe ouder we worden, des te meer stof hebben we om Gods wonderen te verkondigen. Onze hele persoonlijke geschiedenis getuigt van het onderwijs dat de Heer in geduld aan ons heeft gegeven.

De vraag om hem, “nu de ouderdom en grijsheid gekomen is”, niet te verlaten, geeft blijk van het besef dat ook bij het ouder worden Gods bijstand en hulp onontbeerlijk zijn (Ps 71:18; Js 46:4). Daarom vraagt hij aan God om hem niet te verlaten. Dat doet hij ook omdat hij ziet dat zijn levenstaak nog niet klaar is. Hij is het leven niet zat, maar ziet nog een uitdaging.

Het leven heeft altijd zin, juist ook als we ouder geworden zijn. Dan kunnen we aan de nieuwe generatie die wij zien, Gods arm, dat wil zeggen Zijn kracht, verkondigen. Aan “alle nakomelingen”, dat zijn alle komende generaties, wil hij Gods macht verkondigen. Dit mag het verlangen van iedere oudere zijn. Hebben wij, als wij oude gelovigen zijn, wel wat door te geven aan ervaringen die wij van de kracht en macht van God hebben opgedaan?

Copyright information for DutKingComments